ECLI:NL:RBZWB:2023:8075

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5870
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, waarbij zijn recht op bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) is ingetrokken en het ten onrechte verstrekte bedrag is teruggevorderd. Eiser, die sinds 2012 een bedrijf had en in 2020 failliet werd verklaard, had op 29 juni 2020 een aanvraag voor bedrijfskapitaal ingediend. Het college kende hem een lening van € 10.157,- toe, maar introk deze later omdat eiser zowel zakelijk als privé in staat van faillissement verkeerde. Eiser betwistte de intrekking en terugvordering, stellende dat hij als bestuurder van een niet-failliete BV handelingen mocht verrichten en dat zijn privéfaillissement niet relevant was voor de aanvraag van bedrijfskapitaal. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden het bedrijfskapitaal had ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door zijn faillissement niet te melden. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit standhoudt en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5870 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2022 (bestreden besluit) inzake de intrekking en terugvordering van bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eiser had sinds 2012 het [bedrijf 1]. Op 17 februari 2020 heeft hij [bedrijf 2] BV opgericht. Op 5 mei 2020 is [bedrijf 1] uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel (KvK), met terugwerkende kracht opgeheven per 16 december 2019 en op 2 juni 2020 is dit bedrijf failliet verklaard. Op 2 juni 2020 is eiser ook in persoon failliet verklaard.
2.2.
Eiser heeft op 29 juni 2020 een aanvraag gedaan voor bedrijfskapitaal.
2.3.
Met een besluit van 13 juli 2020 heeft het college aan eiser bedrijfskapitaal tot een bedrag van € 10.157,- in de vorm van een lening toegekend. In dit besluit is onder meer vermeld dat de lening meteen helemaal moet worden terugbetaald als het bedrijf wordt beëindigd, de aanvrager surseance van betaling heeft of failliet is. Dit kapitaal is op eisers privérekening gestort.
2.4.
Op 13 juli 2020 heeft eiser een akte van schuldbekentenis getekend.
2.5.
Met een besluit van 12 april 2022 heeft het college eisers recht op bedrijfskapitaal ingetrokken omdat eiser bij de aanvraag zowel zakelijk als privé in staat van faillissement verkeerde.
2.6.
Met een besluit van 15 april 2022 heeft het college het ten onrechte verstrekte bedrijfskapitaal inclusief rente tot een bedrag van € 10.242,77 van eiser teruggevorderd.
2.7.
Eiser heeft tegen voormelde besluiten bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.8.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar tegen de intrekking van het bedrijfskapitaal ongegrond verklaard en tegen de terugvordering deels gegrond. Alleen de hoofdsom van € 10.157,- vordert het college terug en niet de wettelijke rente van € 85,77.
Het college stelt dat op grond van de Tozo de zelfstandige aanspraak kan maken op bedrijfskapitaal. De lening voor bedrijfskapitaal is dan ook verleend aan eiser en niet aan zijn bedrijf.
Uit artikel 16 van de Tozo volgt dat het college de lening direct kan opeisen bij faillissement van de betrokkene. Deze bepaling is ook vermeld in de akte van schuldbekentenis. Het was voor het college dan ook van groot belang om te weten of eiser ten tijde van de aanvraag failliet was.
Hiernaar is in het aanvraagformulier niet expliciet gevraagd. Het college verwijst naar de algemene inlichtingenverplichting van artikel 17 van de Participatiewet (PW). Het was voor eiser duidelijk, althans behoorde te zijn, dat het feit dat hij failliet was een omstandigheid is die hij behoorde te melden. In de akte van schuldbekentenis is eiser, en dus niet zijn BV, aangeduid als schuldenaar. Nu eiser niet heeft gemeld dat hij failliet is, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Het college was dan ook gehouden tot intrekking en terugvordering van het bedrijfskapitaal op grond van de artikelen 54 en 58 van de Participatiewet (PW). Niet gesteld is dat er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Beroep
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij dan wel failliet is verklaard maar dat hij als bestuurder van de niet-failliete BV handelingen mag verrichten, zoals het aanvragen van een bedrijfskapitaal. Het UWV zal onderzoeken of eiser op dat moment de status van werknemer bezat. Als dat het geval is dan is niet eiser maar de curator eindverantwoordelijke in de BV en had hij de overeenkomst van geldlening moeten ondertekenen. Een akte van schuldbekentenis is niet op zijn plaats. Het privéfaillissement doet niet ter zake.
Mocht het UWV tot de conclusie komen dat eiser geen werknemer is dan stelt eiser dat het besluit van het college indruist tegen het ondernemersrecht. Een BV is als rechtspersoon altijd aansprakelijk. Eiser zou, als bestuurder van de BV, alleen aansprakelijk kunnen zijn bij onbehoorlijk bestuur. En daarvan is geen sprake. Ook daarom is een akte van schuldbekentenis niet op zijn plaats en doet een privéfaillissement niet ter zake.
Het (onverschuldigd) betalen van bedrijfskapitaal op de privérekening van een bestuurder is volgens eiser een grove schending van het wettelijk principe van afgescheiden vermogens van de bestuurder en de BV.
Eiser stelt verder dat hem op voorhand niet is verteld dat hij privé niet failliet mocht zijn op het moment dat hij bedrijfskapitaal aanvroeg. Eiser heeft altijd te goeder trouw gehandeld.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden het op grond van de Tozo verleende bedrijfskapitaal heeft ingetrokken en teruggevorderd.
5.2.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiser op 2 juni 2020 failliet is verklaard en op 29 juni 2020 bedrijfskapitaal op grond van de Tozo heeft aangevraagd.
5.3.
Op grond van de Tozo kan bedrijfskapitaal worden verleend aan de zelfstandige wiens bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. De zelfstandige is de privépersoon die ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep.
Artikel 16, aanhef en onder b, ten 3° van de Tozo bepaalt dat het college in het besluit waarbij een lening voor bedrijfskapitaal wordt toegekend vastlegt dat het bedrag van de lening terstond kan worden opgeëist in geval van faillissement van de zelfstandige.
5.4.
De omstandigheid dat de zelfstandige in privé failliet is verklaard, is gelet op deze bepaling, derhalve een relevante omstandigheid voor de aanspraak op bedrijfskapitaal.
5.5.
De bepaling van artikel 16 van de Tozo is ook in het toekenningsbesluit van
13 juli 2020 vastgelegd. Daarnaast is dit opgenomen in de akte van schuldbekentenis die eiser op 13 juli 2020 heeft ondertekend.
5.6.
Eiser heeft gesteld dat een akte van schuldbekentenis niet op zijn plaats is. Wat hier ook van zij: dat laat onverlet dat eiser in staat van faillissement verkeerde toen hij bedrijfskapitaal aanvroeg en dat dat een relevante omstandigheid is voor het bedrijfskapitaal. Het was voor eiser duidelijk, althans behoorde te zijn, dat hij daarvan melding moest doen bij het college. Door dat na te laten heeft hij de inlichtingenplicht geschonden.
5.7.
Het bedrijfskapitaal was door eisers faillissement direct opeisbaar en het college was als gevolg van schending van de inlichtingenplicht gehouden tot intrekking en terugvordering daarvan. Dringende redenen om van intrekking en terugvordering af te zien zijn de rechtbank niet gebleken.
Omdat het bedrijfskapitaal aan eiser, als zelfstandige, is toegekend, kan het college dat kapitaal bij eiser terugvorderen. Ook in het geval eiser het bedrijfskapitaal voor [bedrijf 2] BV heeft aangevraagd, zoals hij stelt, kan het volledige bedrag bij eiser worden teruggevorderd, omdat hij in dat geval daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
5.8.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat bovendien niet is gebleken dat het bedrijf waarvoor eiser stelt bedrijfskapitaal te hebben aangevraagd, [bedrijf 2] BV, financieel is geraakt
als gevolg vande crisis in verband met COVID-19, zoals bedoeld in artikel 2 van de Tozo.

Conclusie

De rechtbank komt tot de slotsom dat het bestreden besluit standhoudt. Het beroep is daarom ongegrond.
Omdat het beroep ongegrond is, heeft eiser geen recht op vergoeding van zijn griffierecht of proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 16 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
zelfstandige: de rechthebbende, bedoeld in artikel 11, van de wet die achttien jaar of ouder is maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die;
a. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
b. ten minste 1.225 uur per jaar besteedt aan werkzaamheden voor het bedrijf of zelfstandig beroep; en
c. alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Artikel 2
1. Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Artikel 10
1. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal kan worden verleend aan de zelfstandige die schriftelijk verklaart en aannemelijk maakt dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen.
Artikel 11
1. Bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal aan de zelfstandige die het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent in de vorm van een maatschap, een vennootschap onder firma, een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid, wordt slechts verleend indien hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uit de bijstandsverlening voortvloeiende verplichtingen wordt aanvaard door:
a. alle vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep wordt uitgeoefend;
b. de besloten vennootschap en de coöperatieve vereniging met wettelijke aansprakelijkheid.
Artikel 12
In de verklaring wordt door de aanvrager van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen, voorzien van een toelichting; en
c. dat de omvang van de aangevraagde bijstand niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de- minimisverordening.
Artikel 16
1. Onverminderd artikel 4:86 van de Algemene wet bestuursrecht legt het college in de beschikking waarmee de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt toegekend in ieder geval vast:
a. de verplichting tot betaling van rente en aflossing alsmede de betalingstermijnen;
b. dat het bedrag van de lening terstond kan worden opgeëist:
1°. indien de zelfstandige de betalingsverplichting niet nakomt;
2°. op het moment dat de zelfstandige het bedrijf of zelfstandig beroep overdraagt of beëindigt;
3°. ingeval van surseance van betaling of faillissement van de zelfstandige, van één van de vennoten of leden waarmee het bedrijf of zelfstandig beroep in een samenwerkingsverband wordt uitgeoefend, of van de rechtspersoon.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.