ECLI:NL:RBZWB:2023:8087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/02/414470 / KG ZA 23-473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming omgangsregeling met dwangsom in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2023, is een kort geding aan de orde waarin de man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van een omgangsregeling met hun minderjarige dochter, [minderjarige01]. De man heeft de vrouw aangeklaagd omdat zij niet meewerkt aan de uitvoering van de omgangsregeling zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 19 oktober 2023. De vrouw heeft aangegeven dat zij zich onder druk gezet voelt en dat de gemaakte afspraken niet in het belang van [minderjarige01] zijn. De voorzieningenrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrouw de omgangsregeling moet nakomen, omdat er geen nieuwe feiten zijn die rechtvaardigen dat de regeling niet wordt uitgevoerd. De man heeft aangegeven dat de vrouw eerder afspraken heeft geblokkeerd en dat de hulpverlening in het vrijwillig kader niet effectief is. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige01] is, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de regeling moet worden nagekomen. De vrouw is veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 50,00 per keer dat zij in gebreke blijft, met een maximum van € 5.000,00. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de omgangsregeling direct kan worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Middelburg
Zaaknummer / rolnummer: C/02/414470 / KG ZA 23-473
Vonnis in kort geding van 21 november 2023
in de zaak van
[eiser in conventie01],
wonende te [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg,
tegen
[gedaagde in conventie01],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de brief met bijlagen van mr. Kouijzer van 3 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 3 november 2023;
- de brief met bijlagen van mr. De Nooijer van 3 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 3 november 2023;
- het e-mailbericht met bijlage van mr. De Nooijer van 6 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 6 november 2023;
- de ter mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie van mr. Kouijzer van 7 november 2023;
- de mondelinge behandeling op 7 november 2023.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
-
[minderjarige01], geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2018, hierna te noemen: [minderjarige01] .
2.2.
De man heeft [minderjarige01] erkend. De vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige01] .
2.3.
[minderjarige01] woont bij de vrouw.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 oktober 2023 (zaaknummer C/02/379543 / FA RK 20-6289) is bepaald dat de vrouw de man eenmaal per maand, uiterlijk voor de eerste van de maand, schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [minderjarige01] waarbij informatie wordt verstrekt over onder andere haar welbevinden in het algemeen, haar hobby’s, zwemles, vriendjes/vriendinnetjes en medische aangelegenheden.
Ook is bij de genoemde beschikking bepaald dat de man en [minderjarige01] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar:
- de eerste drie keer eens per twee weken op vrijdag- of dinsdagmiddag van 15:00 uur tot 18:00 uur onder begeleiding van een IPT-er,
- waarna een evaluatie door IPT plaatsvindt en IPT zal bepalen of begeleiding langer noodzakelijk wordt bevonden;
- indien IPT begeleiding niet langer noodzakelijk acht zal er voortaan contact plaatsvinden tussen de man en [minderjarige01] eens in de twee weken op vrijdagmiddag of dinsdagmiddag van 14:00 uur als de man [minderjarige01] ophaalt van school tot 18:00 uur, waarbij [minderjarige01] bij de man zal avondeten,
zulks met hetgeen onder rechtsoverweging 2.9 van die beschikking daarover overwogen in aanmerking genomen.
Ten slotte is bij deze beschikking de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten naar gezamenlijk gezag, de omgang en de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel, en de rechtbank hierover zo spoedig mogelijk te rapporteren.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. moeder te veroordelen tot nakoming van de beschikking van de rechtbank van (naar de voorzieningenrechter begrijpt) 19 oktober 2023 door de moeder te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de daarin vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen vader en [minderjarige01] ;
II. met bepaling dat aan moeder een dwangsom van € 1.000,00 per keer zal verbeuren indien zij in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
III. moeder te veroordelen in de kosten van dit geding, voorlopig begroot op een bedrag van € 573,00 aan eigen bijdrage en een bedrag van € 86,00 aan griffierecht.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling van 22 september 2023 een aantal afspraken gemaakt over de omgang tussen de man en [minderjarige01] , zoals vermeld in rechtsoverweging 2.9 van de beschikking van 19 oktober 2023. Die afspraken zien onder meer op het feit dat de omgang in beginsel op vrijdagmiddag zal plaatsvinden (met dinsdag daaropvolgend als reservedag), dat indien er een vrouwelijke IPT-er beschikbaar is gestart kan worden met begeleide omgang tussen de man en [minderjarige01] in zijn thuissituatie van 15:00 uur tot 18:00 uur en dat, indien IPT heeft besloten dat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden, daartoe kan worden overgegaan waarbij [minderjarige01] door de man om 14:00 uur bij school wordt opgehaald. [minderjarige01] eet bij de man en de man brengt haar om 18:00 uur naar de vrouw. Hoewel deze afspraken zijn gemaakt en die bij beschikking van 19 oktober 2023 zijn vastgelegd, heeft de vrouw op 25 september 2023 aangegeven dat zij niet achter de begeleide omgang tussen de man en [minderjarige01] kan staan zolang de Raad het onderzoek nog niet heeft afgerond en de man een akte van inschrijving heeft overgelegd. Kort voorafgaand aan het eerste begeleide omgangsmoment op 29 september 2023 heeft de vrouw haar bezwaar herhaald en een ander voorstel gedaan, dit terwijl de man zijn eerste begeleide omgangsmoment met [minderjarige01] had voorbereid en oppas had geregeld voor de oudste kinderen van zijn partner. De vrouw volgt de adviezen van de hulpverleners niet op, aangezien IPT heeft geadviseerd de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden en de vrouw weigert hier haar medewerking aan te verlenen.
3.3.
Hiernaast is door en namens de man verklaard dat het de man frustreert dat de vrouw denkt dat zij zelfstandig afspraken kan wijzigen of andere ideeën kan voorleggen. De hulpverlening in het vrijwillig kader verloopt slecht. In deze situatie is reeds drie keer van IPT-er gewisseld, omdat het uiteindelijk van de vrouw een vrouw moest zijn. De hulpverlening volgt haar wens op, omdat het traject anders stil komt te liggen. Daarom vindt de man dat de vrouw voorbijgaat aan het belang van [minderjarige01] . In mei 2023 heeft de casusregisseur aangegeven dat hulpverlening in het vrijwillig kader in deze situatie ontoereikend is, omdat zij afhankelijk zijn van de medewerking van partijen. Nu de vrouw belast is met het eenhoofdig gezag over [minderjarige01] , kan zij de situatie frustreren. De hulpverlening van IPT heeft aangegeven dat de omgang tussen de man en [minderjarige01] onbegeleid kan plaatsvinden, maar de vrouw wil hier niet aan meewerken. Daarom vindt de man dat er hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is en vraagt hij de Raad na te denken over een mondeling verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de informatieregeling merkt de man op dat de vrouw hem heeft geïnformeerd dat [minderjarige01] van school is gewisseld, maar dat zij dat pas achteraf heeft gedaan. Deze wisseling kan van invloed zijn op de omgangsregeling, omdat de nieuwe school andere schooltijden hanteert. De man vindt voorts dat de omgang niet op dinsdag kan plaatsvinden, omdat hij binnenkort een sollicitatiegesprek heeft en dan alle dagen met uitzondering van de vrijdag gaat werken. De vrouw maakt afspraken met onder meer de fysiotherapeut op vrijdag, terwijl afgesproken is dat de vrouw die niet op een vrijdag moet inplannen. Ondanks dat IPT in de thuissituatie van de man aanwezig is, de omgang met [minderjarige01] heeft begeleid en daarover heeft gerapporteerd, geeft dat de vrouw geen zekerheid. IPT vindt dat de omgang niet langer begeleid hoeft te worden en dat [minderjarige01] bij de man thuis moet kunnen komen. De man wil meewerken aan het idee van de vrouw om haar met de hulpverlening van IPT in zijn thuissituatie te ontvangen, maar daarna moet er wel een plan van aanpak komen om verdere stappen te zetten. De man gaat naar alle ouderschapsbemiddelingsafspraken, maar die verlopen vertraging op doordat er steeds problemen zijn. Ten slotte heeft de man aangegeven dat een dwangsom nodig is, omdat de vrouw al eerder adviezen van de hulpverlening of een beslissing van de rechtbank aan de kant heeft geschoven. Als de vrouw de afspraken betrouwbaar nakomt, dan hoeft zij niet voor een dwangsom te vrezen. Ook dient de vrouw te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de man.
3.4.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man en stelt zich op het standpunt dat die vorderingen dienen te worden afgewezen. Hoewel in de beschikking van deze rechtbank van 19 oktober 2023 is opgenomen dat onder advies en met instemming van partijen een omgangsregeling is afgesproken, heeft de vrouw dit niet zo ervaren. De vrouw heeft het gevoel dat zij tijdens de mondelinge behandeling van 22 september 2023 onder druk is gezet. Ook heeft de vrouw het gevoel dat zij en haar zorgen niet gehoord worden. Kort na de genoemde mondelinge behandeling is de vrouw tot de conclusie gekomen dat de gemaakte afspraken niet in belang zijn van [minderjarige01] . Het gaat [minderjarige01] allemaal te snel. De vrouw heeft zich wel gehouden aan de informatieregeling, omdat het tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2023 nog niet bekend was dat [minderjarige01] van school zou gaan wisselen. Daarom heeft de vrouw de man in de maandelijkse update hierover geïnformeerd. Hiernaast heeft de vrouw haar medewerking verleend aan de begeleide omgang elders. Het is onjuist dat de vrouw bijna de gehele omgangsduur met de IPT-er aanwezig is geweest. Zij was er 15 minuten bij aan het begin en heeft [minderjarige01] om 18:00 uur weer opgehaald. Het bepalen van de omgangsdata is moeizaam verlopen. De man kan ook op dinsdag, maar in de praktijk wil hij op vrijdag afspreken. De vrouw heeft geprobeerd de vrijdag vrij te houden, maar dit is niet altijd gelukt. Afspraken met zorgverleners worden gewoon ingepland. Voorts heeft de vrouw verklaard dat de man de omgangsbegeleiding naar zijn hand probeert te zetten door hen op papier te laten zetten dat [minderjarige01] wenst dat ze naar de woning van de man wil gaan, terwijl zij dit niet bij de vrouw heeft aangegeven. Nu de omgangsbegeleiding heeft aangegeven dat de begeleiding van de omgang tussen de man en [minderjarige01] kan stoppen, krijgt de vrouw de indruk dat IPT de casus liever kwijt dan rijk is. De vrouw wil in ieder geval geen onbegeleide bezoeken thuis. De vrouw staat open voor een gesprek in de woning van de man met hem, zijn partner en IPT. Hierbij zou de vrouw graag haar begeleidster [naam01] willen meenemen. De vrouw wil graag de ruimte zien waar [minderjarige01] zou verblijven. Hiernaast heeft de vrouw verklaard dat de dwangsom bovenmatig en niet helpend is. Dit gaat partijen nog meer tegenover elkaar zetten. Daarnaast zal [minderjarige01] het merken als de vrouw die dwangsom moet betalen, omdat zij van een uitkering moet rondkomen en nu al de eindjes aan elkaar moet knopen. Daarom moet de dwangsom afgewezen worden, subsidiair sterk worden gematigd naar € 50,- per overtreding. De proceskostencompensatie moet afgewezen worden.
3.5.
Hiernaast is door de vrouw verklaard dat de man en [minderjarige01] elkaar voor het laatst op 20 oktober 2023 hebben gezien. Het derde begeleide omgangsmoment op 3 november 2023 is niet doorgegaan nu de vrouw verhinderd was en het niet is gelukt om een andere datum af te spreken. De vrouw is volhardend in haar visie op de begeleide omgang tussen de man en [minderjarige01] . In deze zaak draait het om het niet hebben van vertrouwen. Het traject dat ziet op ouderschapsbemiddeling loopt, maar de laatste keer was de vrouw niet aanwezig. De vrouw is één afspraak vergeten en dit heeft zij per e-mail laten weten. Voorts vindt de vrouw dat dinsdag een betere dag is om de begeleide omgang te laten plaatsvinden, omdat zij vrijdag met [minderjarige01] naar de diëtiste, podotherapeut, fysiotherapeut en kinderarts moet gaan. Die afspraken zijn niet makkelijk te verzetten. Daarom heeft het de voorkeur van de vrouw om het nog openstaande begeleide omgangsmoment van 3 november 2023 te laten plaatsvinden, waarbij IPT daarna betrokken blijft voor de voorbespreking en de evaluatie en het maken van afspraken. In de tussentijd kan het onderzoek van de Raad plaatsvinden. Als er aanleiding bestaat, dan moet dat onderzoek zich ook richten op de thuissituatie van de man. Als de (begeleide) omgang op dinsdag of woensdag kan plaatsvinden, dan gaat de vrouw meewerken.
3.6
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisendheid
4.1
Op grond van de stukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man partijen bij zijn vorderingen vast.
Inhoudelijke beoordeling
4.2
Namens de Raad is tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, naar voren gebracht dat het betreurenswaardig is dat de omgang tussen de man en [minderjarige01] niet tot stand komt en verder opgepakt kan worden. De beweging van de vrouw om met de man en zijn partner in gesprek te gaan is positief, maar dat moet niet alleen als doel te gelden hebben om meer vertrouwen te laten ontstaan. Dat gesprek moet ook en voornamelijk bedoeld zijn als kennismaking met de situatie waar [minderjarige01] conform de afspraken naartoe zal gaan. De Raad vindt het terecht dat de vrouw wil weten met wie [minderjarige01] in de thuissituatie van de man verblijft, waar die situatie gelegen is en dat er afspraken worden gemaakt over wat [minderjarige01] nodig heeft. Het is voor [minderjarige01] belangrijk dat zij bij de man in een rustige omgeving verblijft. Hiernaast is namens de Raad aangegeven dat hij onderzoek gaat doen naar een ondertoezichtstelling, maar dat dat onderzoek nog moet starten. Tijdens dat onderzoek zal ook naar beide thuissituaties gekeken worden. Een voorlopige ondertoezichtstelling is in deze situatie ingewikkeld nu dit al lang voortduurt en geen sprake is van een plotselinge verandering hierin. Sprake is van een dreigend verlies van het contact tussen de man en [minderjarige01] en dat moet in het onderzoek meegenomen worden. Dat onderzoek moet goed en zorgvuldig gedaan worden, zodat er zicht komt op hoe het met [minderjarige01] gaat in de thuissituatie van de man. Voorts is namens de Raad aangegeven dat de vrouw veel weerstand toont tegen de tenuitvoerlegging van de voorlopige omgangsregeling zoals opgenomen in de beschikking van 19 oktober 2023, maar dat die voorlopige regeling wel uitgevoerd moet worden. Er moeten stappen gezet worden, omdat [minderjarige01] zonder begeleiding bij de man moet kunnen zijn. Als de vrouw een keer met de partner van de man kennis kan maken en kan zien wat zijn thuissituatie is, dan weet ook [minderjarige01] dat de vrouw daar is geweest. [minderjarige01] moet zien dat haar ouders met elkaar op ouderniveau kunnen praten en dat zij, ondanks het wantrouwen van de vrouw, veilig naar de man kan gaan. De Raad kan zich daarnaast niet aan de indruk onttrekken dat IPT vindt dat het derde begeleide omgangsmoment tussen de man en [minderjarige01] niet ingehaald hoeft te worden. De hulpverlening van IPT kan naast de onbegeleide omgang van dienst zijn. IPT kan namelijk de omgangsmomenten met de man voorbespreken en de vrouw daarover op de hoogte brengen, zodat zij weet hoe de omgang ingevuld zal gaan worden. IPT kan ook de omgangsmomenten evalueren. Zij zullen dan niet bij die momenten zelf fysiek aanwezig zijn, maar kunnen wel betrokken zijn. De Raad vindt het belangrijk en in het belang van [minderjarige01] dat de vrouw gaat meewerken.
4.3
De voorzieningenrechter overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat partijen een vastgestelde of overeengekomen omgangsregeling dienen na te komen zolang deze niet in onderling overleg tussen hen of door een rechterlijke beslissing is gewijzigd. Dat is slechts anders indien blijkt dat er zodanig ernstige of bijzondere nieuwe feiten of omstandigheden zijn dat, gelet op de in het geding zijnde belangen van het kind, nakoming van deze regeling in redelijkheid niet kan worden gevergd.
4.4
De voorzieningenrechter moet constateren dat de in deze procedure aangedragen bezwaren tegen de voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] ook tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2023 naar voren zijn gekomen. Met name gaat het er daarbij om dat de vrouw geen vertrouwen heeft in de man en dat zij zich niet serieus genomen voelt in haar zorgen. De bezwaren van de vrouw zijn betrokken blijkens de beschikking van 19 oktober 2023 en na advies van de Raad en uitvoerige bespreking met partijen zijn uiteindelijk de in die beschikking opgenomen afspraken gemaakt. In die beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat er vanuit de hulpverlening geen zorgen zijn geuit over de omgang tussen de man en [minderjarige01] , dat er via IPT in de thuissituatie van de man zicht is op zijn thuissituatie en dat er conform het advies van de Raad toegewerkt moet gaan worden naar afbouw van de begeleiding en naar contacten bij de man thuis. Daartoe zijn er eerst drie door IPT begeleide contacten bij de man thuis afgesproken, waarna door IPT zou worden beoordeeld of de omgang begeleid zou blijven of dat de omgang zonder begeleiding zou doorgaan. De vrouw heeft direct geblokkeerd dat de contacten bij de man thuis zouden plaatsvinden. De eerste twee begeleide bezoeken zijn wel doorgegaan, maar niet bij de man thuis.
4.5
De opnieuw naar voren gebrachte bezwaren van de vrouw zijn feitelijk niet anders dan die zij eerder op 22 september 2023 naar voren heeft gebracht. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven om af te wijken van de eerder vastgestelde voorlopige omgangsregeling. Zoals tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2023 is besproken, is het de bedoeling dat de omgang tussen de man en [minderjarige01] in beginsel op een vrijdag plaatsvindt. Alleen indien partijen op die dag zijn verhinderd en de afspraken niet kunnen worden verzet, dient de omgang tussen de man en [minderjarige01] op dinsdag (als reservedag) ingehaald te worden. De voorzieningenrechter oordeelt dat onvoldoende onderbouwd is om welke reden de omgang niet op vrijdag kan plaatsvinden, temeer omdat tijdens de genoemde mondelinge behandeling in samenspraak met partijen tot deze dag is beslist. Weliswaar begrijpt de voorzieningenrechter dat de vrouw en [minderjarige01] regelmatig afspraken hebben met de diëtiste, de podotherapeut, de fysiotherapeut en de kinderarts, maar die afspraken kunnen lang van tevoren en in samenspraak met de vrouw op een datum gepland worden waardoor de omgang tussen de man en [minderjarige01] conform de gemaakte afspraken op vrijdag kan plaatsvinden. Zo is dit ook besproken op 22 september 2023. Dit is des te belangrijker nu de man zich in een sollicitatieprocedure bevindt en, als hij wordt aangenomen, niet op dinsdag maar op vrijdag(middag) omgang met [minderjarige01] kan hebben. Het bezwaar van de vrouw dat zij niet wil dat de omgang bij de man thuis plaatsvindt in verband met haar wantrouwen richting de man, is eveneens besproken op 22 september 2023 en meegewogen. Ook thans heeft de vrouw geen steekhoudende argumenten naar voren gebracht waarom een bezoek niet bij de man thuis kan plaatsvinden.
4.6
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vastgestelde omgangsregeling door de vrouw moet worden nagekomen. De daartoe strekkende vordering van de man zal dan ook worden toegewezen.
4.7
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het derde en tevens laatste begeleide omgangsmoment nog dient plaats te vinden. Dit derde omgangsmoment dient plaats te vinden bij de man thuis, zoals volgt uit de beschikking van 19 oktober 2023. In overleg met IPT kan dit moment tevens als een laatste voorbereiding worden gebruikt voordat wordt overgegaan tot onbegeleid contact. Blijkens de door mr. De Nooijer overgelegde verklaring van [naam02] , medewerker van [jeugdzorgorganisatie01] en betrokken bij [minderjarige01] , van maandag 6 november 2023, is begeleiding bij de omgang naar de mening van IPT immers niet meer nodig, zodat de man en [minderjarige01] na het derde begeleide omgangsmoment onbegeleide omgang zullen hebben eens in de twee weken op vrijdagmiddag van 14:00 uur als de man [minderjarige01] ophaalt van school, tot 18:00 uur, waarbij [minderjarige01] bij de man zal avondeten. De voorzieningenrechter vindt het wel belangrijk, zoals ter gelegenheid van de mondelinge behandeling met partijen is besproken, dat IPT langer betrokken blijft. IPT dient op voorhand de omgang met de man te bespreken en dit met de vrouw te communiceren, zodat zij op de hoogte is van wat [minderjarige01] met de man gaat ondernemen. Ook dient IPT de omgang met de man te evalueren en een terugkoppeling hiervan met de vrouw te bespreken en wordt van IPT gevraagd om met partijen afspraken te maken. In lijn met de handreiking van de vrouw om een gesprek te hebben met de man en zijn partner in hun thuissituatie, vindt de voorzieningenrechter dat IPT bij dit gesprek aanwezig dient te zijn. Met de IPT-er kan de vrouw bespreken of haar begeleidster [naam01] hierbij aanwezig kan zijn. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen reden waarom dat niet zou kunnen. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het gesprek tussen de vrouw (eventueel begeleid door [naam01] ) en de man en zijn partner in hun thuissituatie niet geldt als voorwaarde om de omgang bij de man thuis te doen plaatsvinden.
Dwangsom
4.8
De vrouw verzet zich tegen de door de man gevorderde dwangsom, stellende dat die dwangsom bovenmatig, niet helpend is en dat zij van een uitkering op bijstandsniveau moet rondkomen. Naar haar mening zal een dwangsom ten koste gaan van hetgeen zij aan [minderjarige01] te besteden zal hebben. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat gelet op de onwillige houding van de vrouw, een prikkel tot nakoming van de omgangsregeling noodzakelijk is. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw namelijk aangegeven dat zij de voorlopige omgangsregeling alleen zal nakomen als de omgang op dinsdag of woensdag kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter zal echter wel rekening houden met de (financiële) situatie van de vrouw en de gevorderde dwangsom sterk verminderen. Daarom zal de voorzieningenrechter de vrouw veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 50,00 voor iedere keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan de voorlopig vastgestelde omgangsregeling tussen de man en [minderjarige01] te voldoen, met een maximum van € 5.000,00. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat indien de vrouw dit vonnis nakomt en de man en [minderjarige01] aldus omgang met elkaar kunnen hebben, deze dwangsom haar financieel niet raakt.
Proceskostenveroordeling
4.9
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten tussen partijen – zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures – worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet (nog) geen aanleiding om in deze zaak hiervan af te wijken.
4.1
De voorzieningenrechter zal de beslissing in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige01] noodzakelijk is dat die beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.11
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de voorlopige omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 19 oktober 2023, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4.7 is overwogen;
5.2
veroordeelt de vrouw om, na betekening van dit vonnis, aan de man een dwangsom te betalen van € 50,00 per keer dat zij niet aan de onder 5.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023 in tegenwoordigheid van mr. Hol, griffier.