ECLI:NL:RBZWB:2023:8091

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2600
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders inzake handhavingsverzoek en belanghebbendheid

Op 14 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had beroep aangetekend tegen een besluit van het college van 13 maart 2023, waarin het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek ongegrond werd verklaard. Dit handhavingsverzoek betrof de bewoning van een bedrijfswoning aan een specifiek adres. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en de derde-partijen ook aanwezig waren. Het college had zich afgemeld voor de zitting.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres gegrond was. De rechtbank stelde vast dat het college in zijn besluit op bezwaar niet had onderkend dat eiseres, tussen het moment van het indienen van het bezwaar en het moment van het bestreden besluit, het perceel in eigendom had overgedragen aan een andere vennootschap. Hierdoor had eiseres geen rechtstreeks belang meer en was zij niet langer als belanghebbende aan te merken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk.

De rechtbank droeg het college op om het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2600

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [B.V.] uit [plaats] , [naam 1] uit [plaats] en [naam 2] uit [plaats] . Als gemachtigde namens de derde-partijen neemt mr. A.C.P.M. van Dun deel.

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het college van
13 maart 2023 op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vertegenwoordigd door de heer [naam 3] , de gemachtigde van eiseres, de derde-partijen [naam 1] , ook vertegenwoordiger van [B.V.] , [naam 2] en de gemachtigde van de derde-partijen. Het college heeft zich afgemeld voor de zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 13 maart 2023 om het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren en de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand te laten. Het college heeft dit handhavingsverzoek, dat zag op de bewoning van een bedrijfswoning aan de [adres 1] te [plaats] , met zijn besluit van 12 mei 2022 afgewezen. Eiseres was eigenaresse van een aangrenzend perceel aan de [adres 2] te [plaats] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-belanghebbenden hebben ook – gezamenlijk – schriftelijk gereageerd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het besluit van het college om het bezwaar van eiseres ongegrond te verklaren en de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand te laten. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Was eiseres belanghebbende bij het besluit op bezwaar?
4. Het college en de derde-partijen voeren aan dat eiseres bij het besluit op bezwaar geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (meer) was.
5. De rechtbank stelt vast dat het college in zijn besluit op bezwaar niet heeft onderkend dat eiseres, tussen het moment dat zij bezwaar maakte en het moment dat het college het bestreden besluit nam, het perceel aan de [adres 2] te [plaats] in eigendom heeft overgedragen aan een andere besloten vennootschap. Eiseres had het perceel daardoor niet meer in eigendom ten tijde van het bestreden besluit. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat eiseres het betreffende perceel niet meer in eigendom had, maakt dat zij geen rechtstreeks belang meer had en daarom niet als belanghebbende meer had moeten worden aangemerkt bij het besluit op bezwaar. [1]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het college eiseres in het bestreden besluit ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb. Dit betekent dat het college het bezwaar van eiseres niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk wordt verklaard.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2023 door mr. drs. J.M.J.C. Paijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, en is geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 1:2, eerste lid van de Awb.