ECLI:NL:RBZWB:2023:810

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_241
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een Wajong-uitkering door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 7 februari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een Wajong-uitkering toe te kennen beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.G.J. van Kerkhof, had eerder een tussenuitspraak op 4 juli 2022 ontvangen waarin het UWV de kans kreeg om een gebrek in hun besluit van 8 december 2020 te herstellen. Het UWV heeft gebruik gemaakt van deze gelegenheid, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV hierin niet voldoende is geslaagd.

De rechtbank constateert dat eiser al vanaf jonge leeftijd kampt met vermoeidheidsklachten en ASS, maar dat het UWV niet adequaat heeft onderbouwd dat een urenbeperking van 4 uur per dag toereikend is. De rechtbank wijst erop dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie en de persoonlijke situatie van eiser. De rechtbank concludeert dat het UWV de motiveringsplicht niet is nagekomen en vernietigt het bestreden besluit. Eiser krijgt recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, en het UWV moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/241 WAJONG

uitspraak van 7 februari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R.G.J. van Kerkhof,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank, na een tussenuitspraak van 4 juli 2022, het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
In de tussenuitspraak is aan het UWV de gelegenheid is geboden om bij wijze van ‘bestuurlijke lus’ een gebrek in het bestreden besluit van 8 december 2020 te herstellen.
Met een brief van 20 juli 2022 heeft het UWV de rechtbank meegedeeld dat van de gelegenheid om het gebrek te herstellen gebruik zal worden gemaakt en is om uitstel tot
9 september 2022 gevraagd. De rechtbank is hiermee akkoord gegaan.
Met een brief van 5 september 2022 heeft het UWV een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 29 augustus 2022 toegestuurd.
Met een brief van 6 oktober 2022 heeft de moeder van eiser de rechtbank een persoonlijk schrijven doen toekomen over eisers situatie.
Met een brief van 14 november 2022 heeft eiser gereageerd op de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen van de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de Wajong-uitkering heeft geweigerd per 28 februari 2020. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 4 juli 2022 al geoordeeld dat voldoende gemotiveerd is dat eiser beschikt over basale werknemersvaardigheden, dat hij de geduide voorbeeldtaak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en dat hij ten minste één uur aaneengesloten kan werken.
2.1
In de tussenuitspraak van 4 juli 2022 heeft de rechtbank verder – samengevat – overwogen dat de verzekeringsartsen niet worden gevolgd in hun oordeel dat uit eisers dagverhaal blijkt dat vier uur per dag werken mogelijk is (geweest) voor eiser. Het dagverhaal of elders beschreven activiteitenniveau ondersteunt deze conclusie niet. De verzekeringsartsen hebben onvoldoende gemotiveerd hoe zij komen tot een belastbaarheid van concreet 4 uur. Dit criterium vereist een nadere motivering, waarbij mede acht dient te worden geslagen op de brief van [naam psychiater] van 30 maart 2022. Tevens dient het UWV te bezien of de peildatum in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, onder a en b, van de Wajong juist is vastgesteld. De rechtbank wenst daarbij een antwoord op de vraag of als peildatum eisers 18e verjaardag dient te worden genomen en/of een later moment, gezien eisers studies na 18-jarige leeftijd. Vervolgens dient op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong de periode van vijf jaar na de peildatum op grond van het eerste lid te worden bekeken.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
De herstelpoging van het UWV
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft op 29 augustus 2022 aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank.
Eiser is op medisch vlak bekend met chronische vermoeidheid en ASS. Dit sluit ook aan bij de in beroep aangeleverde medische informatie.
Ten aanzien van de peildatum is duidelijk dat eiser de vermoeidheidsklachten al vanaf de jonge jaren (kleuter- of peuterleeftijd) kent en er ook gedragskenmerken zijn die wijzen op een ASS. De concrete diagnosestelling voor de chronische vermoeidheid is gesteld per 2020. In 2015 is onderzoek gedaan naar ASS, maar was de diagnose niet te stellen. Zeer strikt bekeken is de diagnose CVS pas in 2020 te duiden en de diagnose ASS niet. Gezien echter de ruime omschrijving van de problematiek van eiser in de jonge jaren, waaruit blijkt dat de problematiek wel speelde, is het billijk ervan uit te gaan dat dit al eerder aan de orde was. Om hier geen twistpunt van te maken, wordt vanuit pragmatische oogpunt uitgegaan van de datum van het bereiken van het 18e levensjaar (20 oktober 2011). Wijzigingen van de gezondheidstoestanden (knikpunten) zijn niet te duiden. Een mogelijke wijziging van te duiden beperkingen is dan ook niet aan de orde.
In het geval van eiser is een duurbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week, aangenomen. Als onderliggende oorzaak wordt aangegeven dat eiser vanuit CVS een verhoogde recuperatiebehoefte heeft. Eiser claimt dat de beperking op dit vlak hoger moet liggen, dat hij geen 4 uur per dag actief is en hij minder dan 2 uur per 2 dagen belastbaar zou zijn. Dit is niet navolgbaar. Psychiater [naam psychiater] geeft in de brief van 30 maart 2022 aan dat eiser prikkelgevoelig is en zijn eigen grenzen niet goed aanvoelt. Het aangeven of en voor hoe lang eiser zou kunnen werken, behoort echter tot het expertisegebied van de verzekeringsarts. De psychiater merkt op dat eiser 2 keer 2 uur op de kinderboerderij zelf zeer uitputtend vond en na 2 uur vrijwilligerswerk moest bijkomen. Bij het duiden van een beperking in de duurbelasting moet worden uitgegaan van wat medisch noodzakelijk is. Een beperking van 4 uur per dag (20 uur per week) wordt adequaat geacht. Eiser wordt geacht over de werkdag verdeeld 4 uur actief te kunnen zijn, rekening houdend met overige aanwezige beperkingen. De bij eiser aanwezige energetische beperking is, medisch gezien, geen zeer zware. Er is bij eiser namelijk geen sprake van een verminderde energie vanuit een stoornis welke er zorg voor draagt dat het lichaam te weinig energiegevers krijgt. Er is medisch inhoudelijk geen noodzaak tot het houden van strikte bedrust. De geduide beperking is voornamelijk om eiser soms korte rustpauzes te gunnen. Het moge zo zijn dat eiser zich bij het uitvoeren van activiteiten moe voelt, maar dit is op zich nog geen grondslag voor een verdergaande urenbeperking. Bedacht moet worden dat bij het werk op de kinderboerderij de prikkelgevoeligheid van eiser een bijdragende rol kan hebben gespeeld. Een kinderboerderij is nadrukkelijk geen prikkelarme omgeving. Dit kan leiden tot spanningen, die op zichzelf weer voor een toename van vermoeidheid kunnen zorgen.
4.2
Reactie van eiser
Eiser stelt dat de verzekeringsarts b&b in de rapportage van 29 augustus 2022 nog altijd niet inzichtelijk motiveert dat een urenbeperking van 4 uur toereikend is. Het UWV heeft de medische informatie onvoldoende betrokken bij de afwegingen ten aanzien van de belastbaarheid van 4 uur per dag. De brief van psychiater [naam psychiater] is niet gewogen. Eiser mist een heldere relatie tussen de (bredere) diagnostiek en duurbelastbaarheid. Het verschil tussen generieke kenmerken en hoe aandoeningen hierbij beslag krijgen in het dagelijkse functioneren is van belang. Verder verslechterde eisers situatie in de jaren na zijn 18e verjaardag, juist omdat hij probeerde zijn lage draagkracht op te rekken. In beroep heeft het UWV weliswaar uitleg gegeven over haar zienswijze (medische noodzakelijkheid), maar nog altijd is geen onderbouwing gegeven voor de uitspraak dat de beperkingen medisch gezien geen zware zijn, terwijl op grond hiervan volgens het UWV een belasting van 4 uur per dag, 20 uur per week, (met begeleiding) medisch verantwoord zou zijn. Een belasting van 4 uur per dag, 20 uur per week, is niet verantwoord. De historie laat eerder een negatieve ontwikkeling zien dan een positieve.
4.3
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek onvoldoende heeft hersteld.
Het UWV erkent dat eiser al vanaf zijn jonge jaren vermoeidheidsklachten heeft, maar heeft niet afdoende de door de rechtbank in de tussenuitspraak gevraagde toelichting gegeven ten aanzien van eisers belastbaarheid gezien de vermoeidheidsklachten. De rechtbank constateert in dit kader dat niet in geschil is dat bij eiser sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, welke noodzaakt tot recuperatie. De vraag die voorligt is of een duurbeperking van 4 uur per dag daarvoor toereikend is in de situatie van eiser. De rechtbank leest in de nadere toelichting van de verzekeringsarts b&b dat een duurbeperking van 4 uur voldoende is, omdat de energetische beperking niet zeer zwaar is. Dit heeft de verzekeringsarts b&b slechts onderbouwd met situaties die bij eiser níet aan de orde zijn. Daarmee is niet concreet onderbouwd dat voor de situatie die bij eiser wel aan de orde is, een duurbeperking van 4 uur toereikend is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid argumenten voor het vaststellen van duurbelastbaarheid ontleend worden aan, onder meer, het dagverhaal/functioneren in de privésituatie, het participatiegedrag (heeft eiser de grenzen van zijn mogelijkheden onderzocht?), het historisch functioneren en de waarnemingen van derden (professionals, maar ook familieleden). Deze aspecten ziet de rechtbank niet terug in de beoordeling. Enkel ten aanzien van de kinderboerderij, waar eiser werkte, heeft de verzekeringsarts b&b (terecht) aangegeven dat dit geen prikkelarme omgeving betreft, waardoor de ervaringen daar niet maatgevend zijn. Andere beschreven ervaringen, pogingen tot participatie en incidenten in eisers leven worden niet in de afweging betrokken. Daarbij geldt dat de informatie van psychiater [naam psychiater] een waarneming van een professional betreft en de informatie van eisers moeder een waarneming van een derde in de omgeving. Zij hebben uitgebreid omschreven wat zij zien bij eiser. Bovendien heeft [naam psychiater] in haar brief van 30 maart 2022 niet alleen anamnestische informatie gegeven, maar heeft zij ook vanuit haar bekwaamheid een beschouwing gegeven van eisers situatie. De verzekeringsarts b&b had daar niet zonder meer aan voorbij mogen gaan, maar had deze informatie in de beoordeling moeten betrekken. De conclusie van het UWV dat eiser op zijn 18e verjaardag (20 oktober 2011) en daarna arbeidsvermogen heeft, wordt daarom door de rechtbank niet gedeeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu het UWV het gebrek niet heeft hersteld, dan wel in haar herstelpoging alsnog niet aan de motiveringsplicht heeft voldaan, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat het UWV zich nog moet uitlaten over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser, zoals bedoeld in artikel 1a:1, eerste en vierde lid, van de Wajong. Ter informatie van partijen wijst de rechtbank op de 10-jaarstermijn van het derde lid van voornoemd artikel. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het UWV een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor de zienswijze in beroep, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen zes weken nadat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- bedrag aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.092,50 bedrag aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 7 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 1a:1 van de Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
3. De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid is van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.