In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 20 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar en de daaropvolgende uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 26 februari 2021 en stelde de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig beslissen. Na het indienen van beroep op 17 januari 2022, deed de heffingsambtenaar op 29 januari 2022 uitspraak op bezwaar, waarbij het bezwaar ongegrond werd verklaard. Tevens werd een dwangsom van € 253 toegekend wegens het niet tijdig beslissen.
Belanghebbende verzocht om vergoeding van de proceskosten, die bestonden uit kosten voor rechtsbijstand. De heffingsambtenaar concludeerde dat belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding van € 209,25. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende recht had op deze vergoeding, omdat het beroep enkel slaagde vanwege de toekenning van de dwangsom. De rechtbank bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moest vergoeden en de proceskostenvergoeding van € 209,25 moest betalen.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om hoger beroep in te stellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.