ECLI:NL:RBZWB:2023:8105

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
BRE 22/582
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde en schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2020 vastgesteld op € 897.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 november 2023 bereikten partijen overeenstemming over de WOZ-waarde, die werd vastgesteld op € 840.000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar.

Belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt. Aangezien de heffingsambtenaar het bezwaar op 19 maart 2021 ontving en de rechtbank pas op 20 november 2023 uitspraak deed, was de redelijke termijn met ongeveer negen maanden overschreden. De rechtbank kende belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarbij de vergoeding voor de overschrijding van de termijn werd vastgesteld op € 50 per half jaar.

De rechtbank oordeelde verder dat de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid elk een deel van de schadevergoeding moesten betalen, omdat de overschrijding van de termijn deels aan hen te wijten was. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, verlaagde de WOZ-waarde tot € 840.000 en kende belanghebbende een vergoeding van € 2.266 voor proceskosten toe. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: ir. [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen, de heffingsambtenaar,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid), de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 24 december 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 897.000. Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag onroerendezaakbelastingen van de gemeente Gilze en Rijen voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar] .

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de WOZ-waarde op € 840.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren.
2.1.
Belanghebbende heeft op de zitting verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt als regel een periode van twee jaar [1] . De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 19 maart 2021. De rechtbank doet uitspraak op 20 november 2023 waarmee de redelijke termijn is overschreden met afgerond 9 maanden.
2.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100.
2.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 24 december 2021. De bezwaarfase heeft afgerond 10 maanden geduurd en daarmee 4 maanden te lang. Dit brengt mee dat 4/9 deel (€ 44,44) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 55,56) voor rekening van de minister. De minister is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.
2.4.
Het standpunt van de heffingsambtenaar dat geen immateriële schade aan belanghebbende moet worden toegekend, omdat de immateriële schade aan de gemachtigde wordt uitbetaald, wordt door de rechtbank verworpen. De enkele omstandigheid dat het bedrag aan immateriële aan de gemachtigde wordt uitbetaald, rechtvaardigt niet dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding ter compensatie van de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266. De rechtbank ziet geen reden om deze vergoeding te matigen zoals door de heffingsambtenaar is verzocht [2] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2021 tot € 840.000 en vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 55,56;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 44,44;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 20 november 2023 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.zie Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie ook Richtsnoer proceskostenvergoeding als bijlage in de uitspraak 11 november 2021 van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.