In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak op 1 januari 2020 vastgesteld op € 897.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 3 november 2023 bereikten partijen overeenstemming over de WOZ-waarde, die werd vastgesteld op € 840.000. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar.
Belanghebbende verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase twee jaar bedraagt. Aangezien de heffingsambtenaar het bezwaar op 19 maart 2021 ontving en de rechtbank pas op 20 november 2023 uitspraak deed, was de redelijke termijn met ongeveer negen maanden overschreden. De rechtbank kende belanghebbende een schadevergoeding toe van € 100, waarbij de vergoeding voor de overschrijding van de termijn werd vastgesteld op € 50 per half jaar.
De rechtbank oordeelde verder dat de heffingsambtenaar en de minister van Justitie en Veiligheid elk een deel van de schadevergoeding moesten betalen, omdat de overschrijding van de termijn deels aan hen te wijten was. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, verlaagde de WOZ-waarde tot € 840.000 en kende belanghebbende een vergoeding van € 2.266 voor proceskosten toe. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.