ECLI:NL:RBZWB:2023:8109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
C/02/403002 / HA ZA 22-588 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. De Vlieger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening met verwerping van verjaring van periodieke betalingsverplichtingen

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot terugbetaling van een geldlening van € 200.000,- die in 2007 door de Diaconie aan de Stichting is verstrekt. De Diaconie vorderde de terugbetaling van de resterende hoofdsom van € 120.000,- en een bedrag van € 1.424,66 aan rente, vermeerderd met wettelijke handelsvertragingsrente. De Stichting voerde aan dat de vordering was verjaard, omdat er periodieke aflossingen waren afgesproken die niet tijdig waren voldaan. De rechtbank oordeelde echter dat de partijen een nadere afspraak hadden gemaakt dat de lening niet tussentijds afgelost hoefde te worden, waardoor de verjaring niet van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de Diaconie niet verjaard was en wees de vordering tot terugbetaling toe. Tevens werden de proceskosten aan de Diaconie vergoed, omdat de Stichting in het ongelijk was gesteld. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/403002 / HA ZA 22-588
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
DIACONIE [eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de Diaconie,
advocaat: mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge,
tegen
STICHTING [gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Stichting,
advocaat: mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2023 en de daarin genoemde stukken;
- een brief van mr. Nobus van 23 augustus 2023 met productie 11;
- een brief van mr. Nobus van 13 september 2023 met producties 12 en 13;
- een brief van mr. Van den Ouden van 14 september 2023 met producties 8 t/m 12;
- een akte vermindering van eis van de Diaconie;
- de mondelinge behandeling van 28 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2
Vervolgens heeft de rechtbank besloten in deze zaak vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1
Op 8 oktober 2007 maakt de Diaconie [1] een bedrag van € 200.000,- over op de rekening van de Stichting onder vermelding van ‘
Lening u/g’. Deze lening is bedoeld voor de aankoop van een onroerende zaak aan de [adres] in [plaats 1] .
2.2
Op 28 augustus 2008 sluiten de Stichting en de Diaconie een schriftelijke overeenkomst van geldlening die, voor zover van belang, als volgt luidt:
‘(…)
Geldlening
De debiteur verklaart het bedrag van de geldlening heden van de geldgever ter leen te hebben ontvangen en dit bedrag – hoofdelijk – rentedragend aan haar schuldig te zijn.
Bedrag van
de geldlening EUR 200.000
(…)
Rentetype
Vaste rente voor 1 jaar vanaf 8 oktober 2007 tot 30 september 2008. Elk jaar wordt de rente voor 1 jaar bepaald aan de dan geldende variabele rente voor particuliere geldleningen. Met een minimum van 3,5% en een maximum van 6.0%.
Rente
De rente wordt per vervaldag achteraf berekend en in rekening gebracht.
Verschuldigde rente 4.1% per jaar
Vervaldag de laatste dag van elk kwartaal
Eerste rentebetaling 31 december 2007 (…)
Aflossing
Methode van aflossing Aflossingsvrij, er behoeft geen aflossing plaats te vinden gedurende de eerste 5 jaren.
Bedrag van
de aflossing EUR 20.000,--
Vervaldag 30 september van ieder jaar
Eerste aflossing 30 september 2012
(…)’
2.3
In een overzicht van de rechten en plichten van de Diaconie per 6 april 2016 staat het volgende:

Lening u/g, [gedaagde] , € 200.000 a 2,6% per jaar. Looptijd 15 jaar vanaf 2007.
2.4
Over de jaren 2015 tot en met 2017 neemt de Diaconie de volgende post op in haar bezittingen- en exploitatieoverzichten:
‘(…)
OVERIGE
Lening u/g 200.000 (…)’
2.5
De balans van de Stichting over het jaar 2020 vermeldt voor zover relevant:
‘(…)
2211 – Lening Diaconie [adres] -200.000
(…)’
2.6
Over de periode 29 maart 2017 tot en met 28 september 2022 betaalt de Stichting per kwartaal of - een enkele keer – per (half) jaar rente aan de Diaconie over een bedrag van € 200.000,-. Deze betalingen komen overeen met een jaarlijks rentepercentage van 2,6% over € 200.000,-. Er vinden geen tussentijdse aflossingen plaats op de geldlening.
2.7
Bij brief van haar advocaat van 21 september 2022 verzoekt de Diaconie de (toenmalige) advocaat van de Stichting ervoor zorg te dragen dat op 8 oktober 2022 een bedrag van € 201.424,66 op de rekening van de Diaconie is overgemaakt.
2.8
Na de dagvaarding van 25 oktober 2022 betaalt de Diaconie op 7 november 2022 een bedrag van € 25.000,- aan de Stichting met de omschrijving ‘
aflossing lening’. Op 1 september 2023 volgen onder dezelfde omschrijving (‘
aflossing lening’) nog drie betalingen van de Stichting aan de Diaconie, die samen optellen tot een bedrag van €55.000,-.

3.Het geschil

3.1
Na eisvermindering vordert de Diaconie in deze zaak kortweg (terug)betaling van de resterende geldlening van € 120.000,- en een bedrag van € 1.424,66 aan lopende rente over de geldlening tot en met 8 oktober 2022, vermeerderd met de wettelijke handelsvertragingsrente vanaf 8 oktober 2022.
3.2
Aan haar vordering legt de Diaconie ten grondslag dat zij op 8 oktober 2007 aan de Stichting een geldlening heeft verstrekt van € 200.000,- met een looptijd van 15 jaar waarover de Stichting een rente verschuldigd is van 2,6% per jaar. Volgens de Diaconie had de Stichting deze lening uiterlijk op 8 oktober 2022 volledig moeten aflossen. Omdat de Stichting na de dagvaarding bij elkaar € 80.000,- heeft afgelost op de geldlening, heeft de Diaconie haar eis in hoofdsom verminderd tot €120.000,-.
3.3
De Stichting stelt dat dat de verminderde eis van de Diaconie is verjaard en moet worden afgewezen. Zij stelt dat partijen hebben afgesproken dat de Stichting ieder jaar op uiterlijk 30 september € 20.000,- moest aflossen op de geldlening, te beginnen op 30 september 2012. Voor deze periodieke betalingsverplichtingen geldt volgens de Stichting telkens een verjaringstermijn van vijf jaar. De eerste zes aflossingstermijnen van € 20.000,- (totaal € 120.000,-) zijn volgens de Stichting verjaard.

4.De beoordeling

Oude regels van toepassing
4.1
Partijen zijn het erover eens dat de Diaconie op 8 oktober 2007 een rentedragende lening heeft verstrekt aan de Stichting van € 200.000,- (hierna: de geldlening). Deze geldlening is verstrekt vóór de invoering van de titel over geldlening in Boek 7 BW (Titel 2c). Daarom zijn op deze geldlening de (oude) regels van verbruiklening van toepassing (art. 200 Overgangswet Nieuw BW). Die regels staan in artikel 7A:1791 tot en met 7A:1801 (oud) BW.
Waar draait het geschil om?
4.2
Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de Stichting verplicht was de geldlening tussentijds (periodiek) af te lossen en, zo ja, of deze periodieke betalingsverplichtingen (deels) zijn verjaard. Daarbij is niet in geschil dat op grond van artikel 3:308 BW (ook) periodieke aflossingen op een geldlening verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Wat beslist de rechtbank?
4.3
De rechtbank beslist in deze zaak dat de vordering van de Diaconie niet verjaard is en de Stichting de som van de geldlening en de gevorderde rente aan de Diaconie dient (terug) te betalen. Partijen hebben namelijk de nadere afspraak gemaakt dat de Stichting de geldlening juist niet tussentijds (periodiek) hoefde af te lossen. Van verjaring van periodieke aflossingsverplichtingen is dan ook geen sprake. Maar ook als de Stichting wel verplicht was de geldlening periodiek af te lossen, is de vordering van de Diaconie niet verjaard. De Stichting heeft namelijk stelselmatig rente betaald over de volledige geldlening. Daarmee heeft zij haar schuld aan de Diaconie (telkens) erkend en is de verjaring (telkens) gestuit.
4.4
Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot dit oordeel komt.
Wat hebben partijen afgesproken over (de aflossing van) de geldlening?
4.5
De rechtbank stelt eerst vast wat partijen over de aflossing van de geldlening hebben afgesproken.
4.6
Vaststaat dat partijen in een schriftelijke geldleningsovereenkomst van 28 augustus 2008 afspraken hebben gemaakt over de terugbetaling van de geldlening. Uit deze overeenkomst maakt de rechtbank op dat de geldlening de eerste vijf jaar aflossingsvrij zou zijn en de Stichting daarna ieder jaar uiterlijk 30 september EUR 20.000,- moest aflossen, te beginnen op 30 september 2012. Over deze inhoud van de geldleningsovereenkomst bestaat tussen partijen ook geen discussie. De rechtbank gaat er dus van uit dat partijen aanvankelijk zijn overeengekomen dat de geldlening vanaf 30 september 2012 periodiek (jaarlijks) zou worden afgelost.
4.7
De Diaconie stelt echter dat partijen over de aflossing van de geldlening een nadere afspraak hebben gemaakt. Die afspraak houdt volgens de Diaconie in dat de lening niet tussentijds, maar na het verstrijken van een looptijd van 15 jaar in zijn geheel afgelost zou worden.
4.8
Hierover heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling met partijen gesproken. Ter zitting verklaarde de heer [naam] (voorzitter van de Stichting) dat het een verzoek was van de kerkenraad aan de Stichting om de geldlening niet tussentijds af te lossen, maar alleen rente te betalen. De reden van dit verzoek was dat dat de renteopbrengsten van de geldlening aanzienlijk hoger waren dan als het geld op de bank zou staan. De Stichting is hiermee akkoord gegaan. Op dat moment waren de verstandhoudingen tussen (de betrokkenen bij) partijen volgens de heer [naam] (nog) goed. Verder verklaarde de heer [naam] dat hij voorheen in de Diaconie zat. Vanuit die rol heeft hij het overzicht van rechten en plichten van de Diaconie per 6 april 2016 opgesteld (zie r.o. 2.3). Over de geldlening die op dit overzicht wordt genoemd, bevestigde de heer [naam] ter zitting dat de looptijd 15 jaar is vanaf 2007 en de rente naderhand lager is geworden (met de markt mee).
4.9
Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat partijen het erover eens zijn dat de geldlening een looptijd had van 15 jaar vanaf 2007 en zij – in afwijking van de schriftelijke geldleningsovereenkomst – hebben afgesproken dat de geldlening juist niet tussentijds (periodiek) zou worden afgelost. In de praktijk handelden partijen hier ook naar. Tussentijdse aflossingen vonden niet plaats, maar de Stichting betaalde vanaf 2017 wel telkens een jaarlijkse rente van 2,6% over de (gehele) geldlening.
4.1
Gezien de nadere afspraak tussen partijen concludeert de rechtbank dat de Stichting niet verplicht was de geldlening jaarlijks (periodiek) af te lossen en voor de gehele geldlening een looptijd gold van 15 jaar. Met andere woorden: van een periodieke aflossingsverplichting was geen sprake. Dat betekent dat de Stichting zich ook niet op de verjaring van periodieke betalingsverplichtingen kan beroepen (als bedoeld in art. 3:308 BW).
Stuiting door rentebetalingen
4.11
Van verjaring zou overigens ook geen sprake zijn als de Stichting wél verplicht was de geldlening jaarlijks af te lossen. De Diaconie stelt namelijk terecht dat de verjaring in dat geval tijdig is gestuit. Zonder nadere afspraken moest de Stichting ieder jaar € 20.000,- aflossen op de geldlening met 30 september 2012 als eerste vervaldag (zie r.o. 4.6). Binnen vijf jaar na 30 september 2012 is de Stichting echter begonnen met het periodiek betalen van rente over de volledige geldlening. De eerste rentebetaling dateert van 29 maart 2017, waarna de Stichting tot en met 28 september 2022 per kwartaal of (half) jaar rente is blijven betalen aan de Diaconie. Daarbij is de Stichting zich ook altijd bewust geweest van haar schuld aan de Diaconie, zoals de heer [naam] ter zitting verklaarde. De rechtbank vindt dan ook dat de Stichting met het betalen van rente over de gehele geldlening haar (volledige) schuld aan de Diaconie (telkens) heeft erkend (vgl. Asser/Sieburgh 6-II 2021/424). Ook als wel sprake zou zijn geweest van lopende verjaringstermijnen, dan zouden deze door de rentebetalingen dus (telkens) zijn gestuit (art. 3:318 BW).
Conclusie – hoofdsom en (lopende) rente
4.12
Onder de streep betekent het voorgaande dat de vordering van de Diaconie niet is verjaard. De rechtbank wijst de vordering tot (terug)betaling van de resterende som van de geldlening (€ 120.000,-) en de rente over de geldlening tot en met 8 oktober 2022 (€ 1.424,66) dus toe. Afgezien van haar (onterechte) verjaringsverweer, betwist de Stichting deze vordering namelijk niet. Daarbij volgt de (terug)betalingsverplichting van de Stichting ook uit artikel 7A:1800 (oud) BW.
Wettelijke handels(vertragings)rente
4.13
De rechtbank wijst ook de wettelijke handels(vertragings)rente toe die de Diaconie vordert over de hoofdsom en de lopende rente. Een overeenkomst van geldlening tussen twee rechtspersonen waarbij (om baat) geld uitgeleend wordt tegen betaling van rente, valt namelijk binnen het bereik van art. 6:119a BW (vgl. conclusie A-G Hartlief van 18 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:513). Het (terug)betalen van de geldlening en de daarover verschuldigde contractuele rente ziet de rechtbank als de primaire betalingsverplichtingen van de Stichting onder de geldleningsovereenkomst. Daarover is wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf het verstrijken van de betalingstermijn (art. 6:119a lid 1 BW). Aangezien de looptijd van de geldlening verstreek op 8 oktober 2022 (15 jaar vanaf 8 oktober 2007) en de Diaconie de geldlening ook per die datum heeft opgeëist (zie r.o. 2.7), wijst de rechtbank de wettelijke handels(vertragings)rente toe vanaf die datum (zoals gevorderd).
Proceskosten
4.14
Omdat de rechtbank de Stichting (volledig) in het ongelijk stelt, moet de Stichting de proceskosten (inclusief nakosten) van de Diaconie vergoeden. Tot aan dit vonnis worden deze proceskosten als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00
(2,00 punten × € 2.645,00)
- nakosten
173,00
(plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal
11.308,41

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
veroordeelt de Stichting om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de Diaconie te betalen een bedrag van € 120.000,- (aan restant hoofdsom geldlening) en een bedrag van € 1.424,66 (aan lopende rente over de geldlening tot en met 8 oktober 2022), te vermeerderen met de wettelijke handelsvertragingsrente (art. 6:119a BW) over deze bedragen vanaf 8 oktober 2022 tot de dag der algehele voldoening,
5.2
veroordeelt de Stichting tot vergoeding van de proceskosten van de Diaconie, tot dit vonnis vastgesteld op € 11.308,41,
5.3
bepaalt dat de Stichting een extra bedrag van € 90,00 plus de kosten van betekening van dit vonnis moet betalen aan de Diaconie als de Stichting niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan de veroordelingen in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Vlieger en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Voetnoten

1.De geldlening is in 2007 verstrekt door de diaconie van de Hervormde Gemeente [plaats 1] . Na een fusie van diverse kerkgenootschappen in 2017 geldt de diaconie van de Protestantse Gemeente [plaats 2] en [plaats 1] (eiseres) als rechtsopvolger van de diaconie van de Hervormde Gemeente [plaats 1] . Voor de leesbaarheid van dit vonnis gebruikt de rechtbank voor zowel de huidige diaconie als haar rechtsvoorganger de afkorting ‘de Diaconie.’