ECLI:NL:RBZWB:2023:8114

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herleving van Wajong-uitkering na detentie en de ingangsdatum van de uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herleving van zijn Wajong-uitkering per 2 mei 2022. Eiser had eerder een Wajong-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd vanwege detentie. Na zijn invrijheidstelling op 10 april 2022 verzocht hij om herleving van zijn uitkering. Het UWV kende de herleving toe met ingang van 2 mei 2022, wat eiser betwistte. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de herleving van de Wajong-uitkering heeft vastgesteld op 2 mei 2022. De rechtbank legt uit dat de wet bepaalt dat het recht op herleving ingaat op de datum van indiening van de aanvraag, en niet op de datum van invrijheidstelling. Eiser voerde aan dat de postontvangstregel discriminerend is voor ex-gedetineerden, maar de rechtbank wijst dit af. De rechtbank concludeert dat het UWV de aanvraag correct heeft behandeld en dat er geen grond is voor terugwerkende kracht van de uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3978 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herleving van zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten 2015 (Wajong) per 2 mei 2022.
1.1.
Het UWV heeft eisers aanvraag om herleving van zijn Wajong-uitkering met het besluit van 5 mei 2022 toegewezen per 2 mei 2022. Met het bestreden besluit van 12 juli 2022, verzonden op 13 juli 2022, heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, en drs. [naam] namens het UWV.

Feiten en omstandigheden

2.1.
Eiser heeft in 2014 bij het UWV een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering. Het UWV heeft daarop aan eiser een Wajong-uitkering toegekend. Eiser heeft eerder twee perioden (in 2020 en 2021) in detentie gezeten, waarvan de eerste periode gevolgen had voor zijn Wajong-uitkering.
2.2.
Vanwege een nieuwe periode van detentie heeft het UWV met het besluit van 1 april 2022 de Wajong-uitkering van eiser beëindigd per 25 maart 2022. Bij brief met dagtekening 11 april 2022 heeft eiser verzocht om herleving van zijn Wajong-uitkering (de aanvraag), omdat hij op 10 april 2022 in vrijheid is gesteld. Op de aanvraag is door het UWV een ontvangststempel geplaatst met de datum 2 mei 2022. Met het besluit van 5 mei 2022 heeft het UWV eisers aanvraag toegewezen met ingang van 2 mei 2022.
2.3.
Het UWV heeft eiser bij besluit van 4 juli 2022 medegedeeld dat hij vanaf 4 mei 2022 geen uitkering meer krijgt, omdat hij vanaf die datum - en daarmee binnen vier weken na herleving van zijn Wajong-uitkering - weer gedetineerd is.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht eisers verzoek om herleving van zijn Wajonguitkering heeft toegekend met ingang van 2 mei 2022. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het geschil beperkt zich tot de ingangsdatum van de herleving van eisers Wajong-uitkering.
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV eisers Wajong-uitkering terecht heeft laten herleven met ingang van 2 mei 2022. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
6. Eiser voert in beroep aan dat het UWV zijn Wajong-uitkering ten onrechte heeft laten herleven vanaf 2 mei 2022. Het UWV had moeten uitgaan van het vaste gegeven van de dag van zijn invrijheidstelling op 10 april 2022. Het kan volgens eiser niet zo zijn dat het UWV en/of de wetgever uitgaat van de ontvangstdatum van een aanvraag, mede gezien de onbetrouwbaarheid van de huidige postbezorging en het ontbreken van een mogelijkheid om de detentieverklaring digitaal in te dienen. Daarbij komt dat sprake is van discriminatie, omdat voor de groep ex-gedetineerden onder de oude Wajong geen post-ontvangstregel gold. Het UWV bepaalt hierdoor het budget van eiser alsmede dat er nieuwe schulden ontstaan. Eisers vaste lasten lopen immers door.
Overwegingen rechtbank
7. Eiser heeft in 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering en deze uitkering toegekend gekregen. Daaruit volgt dat hoofdstuk 2 van de Wajong op eisers verzoek om herleving van zijn uitkering van toepassing is.
8. De rechtbank overweegt dat het recht op een Wajong-uitkering kan herleven als (a) voldaan is aan de voorwaarden voor recht op een Wajong-uitkering, (b) geen sprake (meer) is van een uitsluitingsgrond en (c) een aanvraag is ingediend. [1] Aan al deze voorwaarden voor herleving is voldaan. Het UWV heeft dus terecht eisers Wajong-uitkering laten herleven.
9. Eiser stelt dat zijn Wajong-uitkering moet herleven op de datum van invrijheidstelling op 10 april 2022. Het UWV stelt dat de ingangsdatum van herleving van de Wajong-uitkering gelijk is aan de ontvangstdatum van de aanvraag (het verzoek) om herleving, en dus op 2 mei 2022.
10. De datum dat de Wajong-uitkering herleeft, volgt uit artikel 2:15, derde lid, van de Wajong. Daarin is namelijk bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning herleeft op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend. Eisers standpunt dat de Wajong-uitkering dient te herleven op de datum van invrijheidstelling kan daarom niet worden gevolgd.
11. Het UWV stelt dat elk ontvangen poststuk op dezelfde dag wordt gestempeld, in dit geval op 2 mei 2022. Eiser stelt daartegenover dat zijn aanvraag op de dag van dagtekening is aangeboden aan een firma die voor gemachtigde de post bezorgt en dat met deze firma de afspraak is gemaakt dat opgehaalde post de volgende dag wordt bezorgd. Naar het oordeel van de rechtbank kan eisers enkele stelling echter, zonder onderbouwende stukken, niet worden gevolgd. Uitgegaan dient te worden van de stempeldatum als ontvangstdatum van eisers aanvraag. Dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden tot indiening van zijn aanvraag per aangetekende post, fax of digitaal (met gebruikmaking van eisers DigiD) dient voor zijn rekening en risico te blijven.
12. Vervolgens stelt eiser dat met de post-ontvangstregel sprake is van discriminatie van de groep ex-gedetineerden ten opzichte van de oude Wajong.
13. De rechtbank stelt voorop dat het recht op arbeidsondersteuning niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend. De tekst van (het derde lid van) artikel 2:15 is volstrekt helder en ook in de overige bepalingen van hoofdstuk 2 is geen mogelijkheid voor terugwerkende kracht opgenomen. Hoofdstuk 2 van de Wajong voorziet - anders dan hoofdstuk 3 van de Wajong [2] - niet in de mogelijkheid om hier een uitzondering op te maken.
14. Deze door de wetgever gemaakte keuze wordt in de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Wet Wajong in verband met het bevorderen van arbeidsparticipatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning [3] (voor zover hier van belang) als volgt toegelicht:
“1. Aanvang inkomensondersteuning
In het conceptwetsvoorstel is geregeld dat het recht op arbeidsondersteuning niet eerder ontstaat dan zestien weken nadat daartoe een aanvraag is ingediend. Deze tijd heeft het UWV nodig om vast te stellen of aan alle voorwaarden voor dat recht is voldaan en om een participatieplan op te stellen. In die periode kan de jongere tevens een aanvraag om inkomensondersteuning indienen. In dat geval ontvangt hij, als aan alle voorwaarden voor het recht op arbeidsondersteuning is voldaan, inkomensondersteuning vanaf de eerste dag dat hij recht heeft op arbeidsondersteuning. Als de aanvraag voor inkomensondersteuning pas daarna wordt ingediend, wordt zij verstrekt vanaf de datum van aanvraag. Het met terugwerkende kracht verstrekken van inkomensondersteuning past niet bij het doel van het wetsvoorstel. Dit doel is om jongeren met arbeidsbeperkingen te ondersteunen bij het vinden en behouden van werk. Arbeidsondersteuning staat daarom centraal in het wetsvoorstel. Het spreekt vanzelf dat deze arbeidsondersteuning niet eerder kan ingaan dan nadat een jonggehandicapte daartoe een aanvraag heeft ingediend en het UWV de tijd heeft gehad om vast te stellen of aan de voorwaarden is voldaan en om een participatieplan op te stellen. Een onderdeel van die arbeidsondersteuning kan zijn dat de jonggehandicapte inkomensondersteuning wenst en nodig heeft. Met dit karakter van de inkomens-ondersteuning, te weten een onderdeel van het totale pakket aan arbeidsondersteuning, strookt het niet dat die inkomensondersteuning met terugwerkende kracht zou kunnen worden verstrekt. Dit zou immers betekenen dat een onderdeel van de arbeidsondersteuning wordt verstrekt over een periode voordat het recht op arbeidsondersteuning is ontstaan.
Het kabinet deelt niet de opvatting van het UWV dat het ontbreken van de mogelijkheid om de inkomensondersteuning met terugwerkende kracht te verstrekken, tot onbedoelde effecten kan leiden. Volgens het UWV kan dit tot een toename van het aantal aanvragen leiden omdat jongeren hun aanvraag zullen indienen ruim voor hun 18e verjaardag. Het kabinet vindt dit, anders dan het UWV, geen onbedoeld effect. (…) Het is juist wenselijk dat jongeren die ondersteuning nodig hebben zich tijdig melden, zodat zij meteen de benodigde ondersteuning kunnen krijgen, en niet eerst een periode laten voorbijgaan waarin zij arbeidsmogelijkheden hebben.
(…)
2.3.3 Herleven van het recht op arbeidsondersteuning
Een geëindigd recht kan soms herleven. Herleving houdt in dat het oude recht weer bestaat. Dat is het geval als de eindigingsgrond zich niet meer voordoet en de betrokkene een verzoek om herleving van zijn recht heeft ingediend. Onder de volgende omstandigheden kan het recht op arbeidsondersteuning herleven:
(…)
• Als de jonggehandicapte die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, in vrijheid wordt gesteld en een verzoek om herleving doet. De herleving van het recht kan ingaan vanaf de dag dat hij in vrijheid is gesteld.”
15. Dit betekent dat niet alleen de dag van invrijheidstelling bepalend is, maar ook de dag dat de aanvraag is ingediend. Dit is een bewuste keuze geweest van de wetgever en geldt voor iedereen die aanspraak maakt op een Wajong-uitkering op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong. Van discriminatie is daarom geen sprake. [4]
16. Eisers grond dat de late ontvangst van de aanvraag ertoe leidt dat zijn budget wijzigt, waardoor hij schulden maakt vanwege doorlopende vaste lasten, maakt het voorgaande niet anders en kan niet leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht.
17. Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht eisers verzoek om herleving van zijn Wajong-uitkering heeft toegekend met ingang van 2 mei 2022.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wajong 2015
Artikel 2:11, eerste lid, aanhef en onder a
Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden: het rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen.
Artikel 2:12
1. In afwijking van de artikelen 2:15 en 2:16 is artikel 2:11, eerste lid, onderdeel a, eerst van toepassing met ingang van de dag dat de persoon één maand rechtens zijn vrijheid is ontnomen, tenzij op de dag voorafgaande aan de vrijheidsontneming geen recht bestaat op arbeidsondersteuning op grond van artikel 2:11, eerste lid, onderdeel b.
2. (…)
3. Voor de toepassing van het eerste lid, worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Artikel 2:15
1. De jonggehandicapte heeft op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk, indien:
a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;
b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;
c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;
d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).
2. Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
3. In afwijking van het tweede lid ontstaat het recht op arbeidsondersteuning op de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning werd ingediend, indien:
a. de jonggehandicapte volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is; of
b. het recht op arbeidsondersteuning op grond van artikel 2:17, eerste of tweede lid, herleeft.
4. Recht op arbeidsondersteuning ontstaat niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet.
5. In afwijking van het vierde lid kan het recht op arbeidsondersteuning wel herleven op grond van artikel 2:17 of ontstaan op grond van artikel 8:10, vierde lid.
Artikel 2:16, eerste lid, aanhef en onder b
Het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk eindigt op de dag dat er op hem een uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is.
Artikel 2:17, tweede lid
Indien op grond van artikel 2:16, eerste lid, onderdeel b, geen recht op arbeidsondersteuning meer bestaat omdat op de persoon die recht had op arbeidsondersteuning één of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, onderdeel a, b, c, d of f van toepassing waren, herleeft op aanvraag het recht op arbeidsondersteuning wanneer zich geen van deze uitsluitingsgronden meer voordoet.
Artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong (die geldt voor aanvragen ingediend vóór 1 januari 2010)
In afwijking van het eerste lid kan de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.

Voetnoten

1.Artikelen 2:15 en 2:17, tweede lid, van de Wajong.
2.De oude Wajong, die geldt voor aanvragen ingediend vóór 1 januari 2010.
3.Kamerstukken II 2008/09, 31 780 nr. 3 blz. 27 e.v.
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY8452.