ECLI:NL:RBZWB:2023:8131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5672
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de wijziging van een rundveehouderij naar een pluimveehouderij

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, dat een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouder voor de wijziging van een rundveehouderij naar een pluimveehouderij. De vergunning is verleend op 1 maart 2022, en het college heeft het bezwaar van eiseres op 25 oktober 2022 afgewezen. Eiseres, die woont nabij de pluimveehouderij, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met argumenten over geluidsoverlast en stikstofdepositie.

De rechtbank heeft de zaak op 6 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van het college en vergunninghouder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een gefaseerde aanvraag heeft gedaan voor de omgevingsvergunning, en dat het college heeft geoordeeld dat er geen milieueffectrapport nodig was. Eiseres heeft haar beroepsgronden over stikstofdepositie en geur ingetrokken, waardoor deze niet meer in de beoordeling zijn meegenomen.

De rechtbank concludeert dat de toename van geluidsoverlast door de wijziging van de veehouderij niet zodanig is dat dit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt. De rechtbank oordeelt dat de indicatieve geluidsberekening van het college voldoende is en dat de vergunningverlening in stand blijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en ook geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.C. Mol),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen

(gemachtigden: mr. D. Oostvogels en [gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] V.O.F. uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. J. de Haas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het door het college verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het wijzigen van een rundveehouderij in een pluimveehouderij.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 1 maart 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 25 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de vergunningverlening gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, de gemachtigde van het college, [naam] namens vergunninghouder, de gemachtigde van vergunninghouder, en [deskundige 1] en [deskundige 2] als deskundigen voor vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft het college verzocht om een gefaseerde verlening van een omgevingsvergunning voor een project bestaande uit de omzetting van een varkenshouderij met 872 dieren in een pluimveehouderij met 40.000 legkippen en het bouwen van een nieuwe pluimveestal op de locatie aan de [adres 1] te [plaats 1] . Voor de varkenshouderij is op 12 april 2005 een revisievergunning verleend.
2.1.
Op 2 september 2021 heeft vergunninghouder in het kader van de eerste fase een aanvraag gedaan voor de activiteit genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Vergunninghouder heeft daarbij een aanmeldnotitie ingediend.
2.2.
Met het besluit van 1 maart 2022 heeft het college besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld en heeft het college een omgevingsvergunning voor de i-activiteit aan vergunninghouder verleend.
2.3.
Eiseres woont ten oosten van de pluimveehouderij, op het [adres 2] . Zij heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres is het college bij de vergunningverlening gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor de i-activiteit. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De vergunning is aangevraagd vanwege een wijziging van een varkenshouderij met 872 dieren naar een pluimveehouderij met 40.000 legkippen.
4.1.
Een omgevingsvergunning voor de i-activiteit kan alleen worden geweigerd, als het maken van een milieueffectrapport noodzakelijk moet worden geacht vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de aangevraagde activiteit voor het milieu kan hebben. Daarbij moeten de milieugevolgen van de inrichting in de al vergunde situatie als uitgangspunt worden genomen. Als de milieugevolgen in de gewijzigde situatie afnemen, althans niet toenemen ten opzichte van de al vergunde situatie, is er geen ruimte voor het oordeel dat de wijziging belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben en er daarom een milieueffectrapport moet worden gemaakt [1] .
4.2.
Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning verleend, omdat het maken van een milieueffectrapport volgens het college niet noodzakelijk is, omdat de wijziging volgens het college geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
4.3.
Eiseres is het niet eens met dat standpunt van het college. Zij heeft daarbij gewezen op de gevolgen die de wijziging heeft op het geluid en op de stikstofdepositie en geur.
4.4.
Op de zitting heeft eiseres de beroepsgronden over stikstofdepositie en geur ingetrokken. De rechtbank zal die gronden daarom niet beoordelen.
Geluid
5. In het bestreden besluit heeft het college opgemerkt dat met de wijziging van varkenshouderij naar pluimveehouderij het aantal vrachtwagenbewegingen toeneemt. Volgens een indicatieve geluidsberekening leidt dat tot een toename van de geluidsbelasting. Er is echter geen sprake is van een zodanige toename dat daarmee sprake is van zodanig belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is, aldus het college.
5.1.
Eiseres vreest dat er geluidsoverlast zal ontstaan. Zij vindt het onbegrijpelijk dat het college geen uitgebreid akoestisch onderzoek van vergunninghouder heeft geëist.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat de berekening indicatief was, betekent niet dat daaraan geen conclusies kunnen worden verbonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de uitgangspunten die in de berekening zijn gehanteerd en de gebruikte berekeningsmethode door eiseres niet ter discussie zijn gesteld. Bovendien komen de resultaten van de indicatieve berekening overeen met de resultaten van het hangende beroep door vergunninghouder alsnog uitgevoerde geluidsonderzoek. Ook daaruit volgt dat hoewel de berekening die het college aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd indicatief was, dat niet betekent dat de berekening geen juist beeld gaf.
5.3.
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat uit de berekeningen volgt dat het geluid toeneemt. Anders dan het college heeft gesteld vormt die geluidstoename volgens eiseres een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu.
5.4.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In beide rapporten is weliswaar geconcludeerd dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woning van eiseres zal toenemen, maar het enkele feit dat er sprake is van enige toename is onvoldoende om te concluderen dat sprake kan zijn van een belangrijk nadelig gevolg voor het milieu. Verdere aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen ontbreken. Bovendien volgt uit de berekeningen dat in de nieuwe situatie wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Hoewel de vraag of de inrichting zal kunnen voldoen aan de daarvoor geldende milieuregels niet gelijkgesteld kan worden met de vraag of zich belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen voordoen, kan de omstandigheid dat aan de milieuregels wordt voldaan wel worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verlening van de omgevingsvergunning voor de i-activiteit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 17 november 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.17 van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken algemene maatregel van bestuur.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.2a, eerste lid, aanhef en onder e van het Bor bepaalt dat als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, wordt aangewezen de activiteit, bedoeld categorie 14, van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, in de gevallen waarin ten minste 2.500 en ten hoogste 40.000 stuks pluimvee behorend tot de diercategorieën genoemd in kolom 2, onder 1°, van categorie 14, worden gehouden, met dien verstande dat deze aanwijzing niet van toepassing is in de gevallen waarin artikel 7.18 van de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.13b van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de categorieën activiteiten, bedoeld in artikel 2.2a, eerste lid, onder a tot en met i, wordt geweigerd indien het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer, heeft beslist dat een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Wet milieubeheer
Artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat het bevoegd gezag, behoudens in het geval dat toepassing is gegeven aan artikel 7.16, derde lid, een beslissing neemt omtrent de vraag of voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Het derde lid bepaalt dat het bevoegd gezag zijn beslissing neemt op grond van de informatie, bedoeld in artikel 7.16, tweede en vierde lid, en bij zijn beslissing rekening houdt met:
a. voor zover relevant de resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen van gevolgen voor het milieu;
b. de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3072
2.Afdeling 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2819