ECLI:NL:RBZWB:2023:8135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/02/415005 / JE RK 23-1825
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

Op 23 november 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak werd behandeld in het kader van jeugdbescherming, waarbij de Stichting Jeugdbescherming Brabant als gecertificeerde instelling (GI) betrokken was. De ouders van de minderjarige, de moeder en de vader, waren aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 20 november 2023, waar zij hun standpunten naar voren brachten. De GI verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de minderjarige te maken heeft met een moeizame opvoedsituatie en kindeigen problematiek, waaronder ADHD. De ouders gaven aan dat zij twijfels hadden over de noodzaak van de ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter oordeelde dat de situatie van de minderjarige nog steeds ernstig bedreigd is. De kinderrechter besloot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De ouders hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415005 / JE RK 23-1825
Datum uitspraak: 23 november 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 oktober 2023;
- het e-mailbericht van de moeder met bijlagen van 12 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 15 november 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (bij [zorgorganisatie] ) met ingang van 24 november 2022 verlengd tot 24 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [minderjarige] belast is met een moeizame opvoedsituatie. Door de ouderstrijd heeft hij de nodige schade opgelopen. Daarnaast is [minderjarige] belast met kindeigen problematiek, waaronder ADHD.
Per 27 april 2022 is [minderjarige] geplaatst op een open woongroep van de [zorgorganisatie] in [plaats 1] .
In het afgelopen jaar heeft [minderjarige] aangegeven de wens te hebben om terug bij moeder te gaan wonen. Middels ambulante hulpverlening vanuit [praktijk] en een proefthuisplaatsing is dit serieus onderzocht, maar de conclusie is dat dit nog niet haalbaar is. De ouders hebben, middels de begeleiding vanuit [praktijk] , toegewerkt naar parallel ouderschap.
Naar de mening van de GI is het toekomstperspectief van [minderjarige] voorlopig niet bij de moeder thuis gelegen. De GI acht het allereerst van belang dat de moeder aan de slag gaat met schematherapie om ook als opvoeder van [minderjarige] sterker te worden. Daarnaast acht de GI het van belang dat [minderjarige] meer rekening leert houden met zijn omgeving en minder snel terugschiet in oude gedragspatronen. Begin september 2023 is de situatie tussen [minderjarige] en de moeder nog dusdanig hoog opgelopen, dat de moeder besloot dat [minderjarige] de gehele maand september niet welkom was bij haar thuis. [minderjarige] heeft toen in de weekenden veelal bij de vader verbleven. Ook op school is [minderjarige] betrokken geraakt bij een dusdanig hoogoplopend conflict, dat van school moest worden gewisseld. [minderjarige] volgt nu onderwijs op [school] in [plaats 2] . Ook op de woongroep is opgevallen dat [minderjarige] steeds meer zelfbepalend gedrag laat zien. De bedoeling is om [minderjarige] te gaan plaatsen op een behandelgroep in [plaats 3] . Indien de moeder de schematherapie heeft afgerond en daarmee het draagvlak voor een thuisplaatsing is vergroot, kan bekeken worden of [minderjarige] bij haar thuis kan gaan wonen. Dit zal dan begeleid moeten worden middels een intensief MST-traject. Gelet op de eigengereidheid van [minderjarige] en zijn ouders die de gegeven adviezen niet altijd opvolgen, de nog aanwezige ouderstrijd en de complexiteit van de casus waarin reeds de nodige stevige systemische hulp is ingezet, acht de GI hulpverlening op vrijwillige basis niet haalbaar en handhaaft zij haar verzoeken.
4.2.
De vader geeft aan dat hij in het verleden goed met de GI heeft samengewerkt, maar dat dat sinds enige tijd minder het geval is, nadat de GI bijvoorbeeld niet ingreep op het moment dat de moeder even geen contact mocht hebben met de kinderen en zij toch met hen op vakantie ging. De GI verbond daar ook geen consequenties aan. De vader merkt aan [minderjarige] dat hij in elk geval geen ondertoezichtstelling meer wil. De vader zelf twijfelt of er bij een uithuisplaatsing van [minderjarige] nog een ondertoezichtstelling nodig is omdat aan de ene kant sprake is van een gebrekkige samenwerking met de GI en knopen doorhakken niet lukt, maar aan de andere kant een vrijwillige uithuisplaatsing geen resultaat zal opleveren.
Zodra [minderjarige] daar weg wil, zal hij dat doen als er geen gedwongen kader is. Daarbij vraagt de vader zich af of de ondertoezichtstelling nog meerwaarde heeft. Zo werkt het huidige parallel ouderschap niet, omdat de kinderen er nog steeds als boodschapper tussen zitten. Het liefste zou de vader de communicatie met de moeder weer zelf oppakken.
Alles afgewogen staat de vader achter een (vrijwillige) plaatsing van [minderjarige] op de behandelgroep in [plaats 3] en ziet hij in een verlenging van de ondertoezichtstelling geen meerwaarde. De vader merkt daarbij op dat zijn bezwaren tegen de ondertoezichtstelling niet zozeer gelegen zijn in beide jeugdbeschermers, maar dat het meer ligt aan “het systeem” waarin er onvoldoende aan waarheidsvinding wordt gedaan.
4.3.
De moeder geeft aan dat zij destijds, net als de vader, achter een ondertoezichtstelling stond. Nu niet meer. De moeder geeft aan dat de jeugdbeschermers weinig van zich laten horen en slecht bereikbaar zijn. Naar de mening van de moeder is er ook geen toezicht nodig op de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en verloopt het parallel ouderschap prima. Wel erkent de moeder dat de kinderen er nog “tussenin zitten”. Volgens de moeder kan zij belangrijke afspraken beter zelf maken in samenspraak met de leefgroep, de psychiater, de huisarts etc. De lijntjes zijn dan korter. Daarbij woonden de moeder en de vader kort geleden beiden nog een bijeenkomst bij over begeleid wonen van hun dochter, hetgeen prima verliep. Hierbij komt dat het einde van de hulp die voor [minderjarige] is ingezet bij [praktijk] in zicht komt en [minderjarige] het op school weer goed doet. Voorts voert de moeder aan dat de schematherapie waarover gesproken wordt niets van doen heeft met haar capaciteit om voor [minderjarige] te kunnen zorgen. De schematherapie werd door [praktijk] enkel wenselijk gevonden en had geen haast. Volgens de moeder gaat zij er op korte termijn mee starten. Dat de proef-thuisplaatsing twee maanden voor het eind van het schooljaar mislukte kwam omdat deze geheel onverwachts was en zij daar totaal niet op voorbereid waren. [minderjarige] moest ineens maximaal thuis zijn. Naar de mening van de moeder was dat te veel en te snel. Daarbij werd door alle betrokkenen een enorme druk ervaren. De thuisplaatsing moest slagen, anders zou [minderjarige] “nooit” meer thuis kunnen wonen.
De moeder erkent dat [minderjarige] in september een maand niet welkom was bij haar thuis. [minderjarige] misdroeg zich tegenover haar jongste zoon en kneep haar in de arm. Het leek de moeder voor alle betrokkenen goed om een time-out te nemen. Na die maand kwam [minderjarige] gewoon weer geregeld thuis. Sindsdien verloopt dat prima, juist ook omdat de moeder eerst de time-out nam.
De moeder acht onderzoek en behandeling van [minderjarige] noodzakelijk vanwege de trauma’s die hij heeft opgelopen. Daarom staat zij achter de plaatsing van [minderjarige] op de behandelgroep in [plaats 3] . Naar de mening van de moeder moet en kan deze plaatsing echter in het vrijwillige kader plaatsvinden. Ook zij vindt dat het niet (goed) functioneren van de ondertoezichtstelling niet zozeer gelegen is in de jeugdbeschermers zelf, maar in het niet goed functionerende “systeem”. Wel heeft zij inmiddels een aantal klachten ingediend, maar ook dan vindt zij geen gehoor. Een verdere ondertoezichtstelling vindt zij dus niet nodig en zij verzoekt de beide maatregelen niet te verlengen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter overweegt hierbij als volgt.
5.2.
Welke kritiek de ouders ook hebben op de uitvoering van de ondertoezichtstelling, duidelijk is in elk geval dat [minderjarige] een jongen is met kindeigen problematiek. Daarnaast heeft [minderjarige] last van loyaliteitsproblemen die hij ervaart vanwege de immer voortdurende ouderstrijd. Om deze redenen is er indertijd een ondertoezichtstelling uitgesproken en is [minderjarige] uit huis geplaatst.
Medio juli 2023 is geprobeerd om [minderjarige] thuis te plaatsen bij de moeder. Dit slaagde ondanks de inzet van intensieve systemische hulpverlening vanuit [praktijk] echter niet. Dit betekent dat er nog altijd onduidelijkheid bestaat over het perspectief van [minderjarige] . Dit maakt dat het belangrijk is dat professionele hulpverleners betrokken blijven. De ouders zijn verbaal vaardig en ageren tegen de ondertoezichtstelling. Met name de moeder lijkt er moeite mee te hebben om haar eigen aandeel in de gehele problematiek te zien. Ze geeft aan dat ze samenwerkt met de jeugdbeschermers. Echter uit hetgeen de moeder tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht blijkt dat deze “samenwerking” vanuit haar kant niet van harte gaat. Zo is de moeder nog niet begonnen met de schematherapie. Ze geeft aan dat dit slechts een tip was, terwijl [praktijk] haar dit geadviseerd heeft tijdens de systeemtherapie die is ingezet. Daarbij is de kinderrechter er niet van overtuigd dat de ouders al in staat zijn om in het vrijwillige kader gezamenlijk de juiste keuzes voor [minderjarige] te maken. [minderjarige] blijft daardoor klem zitten tussen alle betrokkenen. De kinderrechter verbaast zich erover dat de moeder nog in september 2023 een “time-out” van een maand neemt en in die maand geen contact wenst met [minderjarige] en dat zij nu pleit voor een beëindiging van de ondertoezichtstelling omdat het goed genoeg gaat. Zij lijkt er geen oog voor te hebben wat die “time-out” mogelijk met [minderjarige] heeft gedaan. [minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag en lijkt daarin op punten door de ouders te worden gesteund. Tijdens de mondelinge behandeling werd bijvoorbeeld door de moeder geageerd tegen de afspraken die er zijn op de leefgroep waar [minderjarige] nu verblijft. [minderjarige] wil daarin ruimte pakken en de moeder steunt hem daarin, terwijl zij anderzijds hem de boodschap geeft dat zij een time-out van hem kan nemen als hij haar grenzen niet respecteert. [minderjarige] wordt naar het oordeel van de kinderrechter gezien al het voorgaande nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Gelet bovendien op de diepgewortelde problemen tussen de ouders en de stappen die nog gezet moeten worden voordat het perspectief van [minderjarige] duidelijk is, is de kinderrechter van oordeel dat nog niet kan worden volstaan met hulpverlening op vrijwillige basis en acht zij regievoering door de GI nog noodzakelijk.
5.3.
Op dit moment woont [minderjarige] op een woongroep van [zorgorganisatie] in [plaats 1] . De bedoeling is dat hij naar een behandelgroep in [plaats 3] gaat. De ouders en [minderjarige] staan achter deze uithuisplaatsing, maar willen dat deze overplaatsing op vrijwillige basis wordt ingezet. Indien echter sprake is van een ondertoezichtstelling en een kind niet bij één van zijn ouders woont, is een uithuisplaatsing in een vrijwillig kader wettelijk gezien niet mogelijk. Dit betekent dat ook de machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven zal worden zoals verzocht. De kinderrechter heeft overwogen of een kortere uithuisplaatsing van [minderjarige] , zoals bijvoorbeeld voor een half jaar, aangewezen zou zijn, maar omdat [minderjarige] nog overgeplaatst moet worden, hij vervolgens zal moeten wennen aan een nieuwe groep, zijn behandeling nog moet starten én zijn perspectief nog bepaald moet worden, ligt een kortere termijn niet in de rede.
5.4.
Gelet op het voorgaande zullen de verzoeken van de GI (onverminderd) worden toegewezen.
5.5.
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 24 november 2023 tot 24 november 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 24 november 2023 tot 24 november 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.