ECLI:NL:RBZWB:2023:8183

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
10370258 CV EXPL 23-795 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Stoof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van een parasol en de gevolgen voor de betalingsverplichting

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de non-conformiteit van een parasol centraal. De eiser, een vennootschap onder firma die een restaurant exploiteert, heeft een parasol en windschermen besteld bij de besloten vennootschap Promat-IGC B.V. De overeenkomst is tot stand gekomen op basis van een offerte van 25 maart 2021. De eiser heeft een aanbetaling gedaan, maar heeft de resterende betaling niet voldaan, omdat zij gebreken aan de parasol heeft geconstateerd en de leverancier in verzuim zou zijn. De kantonrechter oordeelt dat de eiser in schuldeisersverzuim verkeert, omdat zij haar betalingsverplichting niet is nagekomen. Hierdoor is de ontbinding van de overeenkomst niet gerechtvaardigd. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, terwijl de vorderingen van Promat-IGC in reconventie worden toegewezen. De eiser wordt veroordeeld tot betaling van de resterende koopsom en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10370258 \ CV EXPL 23-795
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
de vennootschap onder firma [eiser in conventie],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: mr. V.O. Agterberg, werkzaam ten kantore van Sonneveld Juridische Dienstverlening te Utrecht ,
tegen
de besloten vennootschap PROMAT - IGC B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende ( 5107 RJ ) Dongen aan het adres De Slof 8 ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Promat- IGC ,
gemachtigde: mr. drs. D. Hensen, advocaat te Tilburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in deze zaak van 14 juni 2023 met de daarin genoemde stukken;
- de op 25 september 2023 ter griffie ontvangen conclusie van antwoord in reconventie met producties;
- de mondelinge behandeling van 4 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat het volgende vast:
- [eiser in conventie] exploiteert een restaurant;
- Promat- IGC exploiteert een onderneming in onder andere de productie, het onderhoud, de reparatie en montage van parasols, terrasoverkappingen, windschermen en zonwering;
- op 25 maart 2021 heeft Promat- IGC aan [eiser in conventie] een offerte toegezonden voor de levering van een Maximus parasol (afmetingen 11 x 5,5 meter), zes windschermen van verschillende afmetingen en bijbehorende accessoires voor een bedrag van € 24.167,09 inclusief btw. Op de offerte wordt het volgende vermeld:

(...) Op bovenstaande gelden de volgende condities:
Levertijd: Schermen ca 5 weken en parasol ca 12 weken na ontvangst getekende offerte en aanbetaling. (...)
Betalingscondities: 50% bij getekende offerte, 50% afbetaling in 12 maanden (met rente 8%) (...)
Voor zover hierboven niet uitdrukkelijk vermeld, zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. (...)’;
- op de offerte van Promat- IGC zijn haar algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Hierin is onder andere opgenomen:
“(…) Ten gevolge van vertragingen en een wereldwijd tekort aan onderdelen bij onze toeleveranciers, zijn de vermelde levertermijnen niet bindend. We behouden ons het recht voor leveringen uit te stellen of bestellingen te annuleren. (…)”;
- [eiser in conventie] heeft de offerte op 27 maart 2021 geaccordeerd. De aanbetaling van € 12.083,54 is op 1 april 2021 door Promat- IGC ontvangen;
- Promat- IGC heeft medio mei 2021 de windschermen geplaatst;
- op 2 juni 2021 heeft Promat- IGC een tweede offerte aan [eiser in conventie] uitgebracht voor nog eens acht windschermen met bijbehorende accessoires voor een bedrag van € 4.978,42 inclusief btw. [eiser in conventie] heeft de offerte geaccordeerd, waarop door Promat- IGC op 18 juni 2021 een opdrachtbevestiging is gestuurd. De aanbetaling van 50%, een bedrag van € 2.489,21, is op 23 juni 2021 door [eiser in conventie] voldaan;
- de parasol is op 16 september 2021 geplaatst met uitzondering van de heaters, omdat die door de toeleverancier van Promat- IGC nog niet aan haar geleverd waren. Promat- IGC heeft tijdelijk 1000 watt heaters in bruikleen gegeven aan [eiser in conventie] ;
- met betrekking tot het resterende openstaande bedrag van de eerste offerte van € 12.083,54 (inclusief btw) hebben partijen op dat moment afgesproken dat dit inclusief rente in maandelijkse termijnen van € 1.083,92 moest worden betaald vanaf 1 oktober 2021;
- [eiser in conventie] heeft deze termijnen niet betaald aan Promat- IGC ;
- vanaf oktober 2021 heeft [eiser in conventie] meerdere gebreken en schades aan de parasol aan Promat- IGC gemeld. Partijen hebben daarover met elkaar gecorrespondeerd en Promat- IGC heeft diverse reparaties uitgevoerd;
- Promat- IGC heeft op 11 november 2021 de laatste twee winschermen geplaatst;
- in juni 2022 heeft Promat- IGC de parasol ter reparatie opgehaald. De parasol is hersteld. Promat- IGC heeft een afspraak ingepland om de parasol terug te plaatsen en heeft als voorwaarde gesteld dat eerst de openstaande termijnen betaald moesten worden. [eiser in conventie] heeft plaatsing onder deze voorwaarde geweigerd. De parasol en het doek bevinden zich nog bij Promat- IGC ;
- [eiser in conventie] heeft Promat- IGC op 30 januari 2023 een aangetekende brief gestuurd waarin zij schrijft:
‘(…) [eiser in conventie] gaat hierbij over tot (buitengerechtelijk) ontbinding van de op 24 maart 2021 met Promat gesloten overéénkomst en betaling van het onverschuldigde bedrag van € 12.043,60, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 april 2021, te rekenen tot de dag van algehele voldoening. (…) Mocht er geen betaling volgen van het bedrag van
€ 12.043,60 (rente p.m.) binnen een termijn van acht dagen na heden, dan acht [eiser in conventie] zich vrij tot het nemen van passende maatregelen.’.

3.Het geschil

In conventie:
3.1.
[eiser in conventie] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten overeenkomst, gebaseerd op de offerte van 25 maart 2021, buitengerechtelijk is ontbonden;
II. veroordeling van Promat- IGC tot terugbetaling van € 12.043,61, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 april 2021 tot de dag van de algehele voldoening.
3.2.
Promat- IGC voert verweer en concludeert:
I. primair tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conventie] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] ;
II. subsidiair, voor zover een vordering van [eiser in conventie] wordt toegewezen, deze te verrekenen met de vordering in reconventie van € 2.489,21, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 november 2022 tot de dag van de algehele voldoening, en de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring te weigeren, dan wel onder zekerheidsstelling toe te wijzen;
III. tot veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
In reconventie:
3.3.
Promat- IGC vordert veroordeling van [verweerder in reconventie] tot betaling:
- van € 13.050,24, vermeerderd met contractuele rente van 8% vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van de algehele voldoening;
- van € 2.489,21, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 6 november 2021 tot de dag van de algehele voldoening;
- van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.4.
[verweerder in reconventie] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Promat- IGC met veroordeling van Promat- IGC in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie:
4.1.
De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De overeenkomst tussen [eiser in conventie] en Promat- IGC naar aanleiding van de offerte van 25 maart 2021 wordt aangeduid als ‘de eerste overeenkomst’. De later gesloten overeenkomst naar aanleiding van de offerte van 18 juni 2021 betreffende de extra windschermen wordt als ‘de tweede overeenkomst’ aangeduid.
Waar gaat deze zaak over?
4.2.
Tussen partijen staat vast dat [eiser in conventie] een parasol, meerdere windschermen en bijbehorende accessoires bij Promat- IGC heeft besteld. Promat- IGC heeft de bestelde goederen geleverd. Door leveringsproblemen bij haar leverancier kon Promat- IGC niet alle bestelde goederen leveren binnen de op de offerte genoemde leveringstermijn. Hiervan heeft zij [eiser in conventie] op de hoogte gesteld. Tot slot staat tussen partijen vast dat [eiser in conventie] een bedrag gelijk aan de helft van de geoffreerde bedragen heeft betaald aan Promat- IGC , zijnde een bedrag van € 12.043,60 (inclusief btw) en een bedrag van € 2.489,21 (inclusief btw).
4.3.
[eiser in conventie] erkent nog een bedrag verschuldigd te zijn aan Promat- IGC voor de uit hoofde van beide overeenkomsten geleverde windschermen. Zij betwist nog een bedrag verschuldigd te zijn voor de parasol, nu deze gebrekkig is. Zij heeft Promat- IGC meerdere malen de kans geboden de gebreken te herstellen. In de tussentijd heeft [eiser in conventie] de resterende betaling aan Promat- IGC opgeschort. Door de non-conformiteit van de parasol, was Promat- IGC immers in verzuim gekomen. De gebreken aan de parasol zijn, ondanks diverse pogingen daartoe, door Promat- IGC nimmer hersteld, zodat [eiser in conventie] geen vertrouwen meer had in Promat- IGC . [eiser in conventie] had dan ook geen andere keus dan de eerste overeenkomst tussen haar en Promat- IGC te ontbinden. Promat- IGC dient uit hoofde van die ontbinding het door [eiser in conventie] aan Promat- IGC betaalde bedrag van € 12.043,60, te vermeerderen met rente en kosten, terug te betalen. Nu de overeenkomst tussen partijen is ontbonden, heeft Promat- IGC geen recht meer op betaling van het door haar in reconventie gevorderde bedrag. De vordering in reconventie moet worden afgewezen, aldus [eiser in conventie] .
4.4.
Promat- IGC betwist dat [eiser in conventie] gerechtigd was de betalingsverplichting op te schorten en de overeenkomst te ontbinden. Er was geen fatale leveringstermijn tussen partijen overeengekomen, zodat Promat- IGC niet in verzuim is geraakt. Voorts is de parasol niet gebrekkig, zodat er volgens Promat- IGC geen sprake is van een tekortkoming, althans niet een tekortkoming die de opschorting (van de volledige betalingsverplichting) en de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Er is juist sprake van schuldeisersverzuim, nu [eiser in conventie] in verzuim is geraakt door de afbetalingsregeling tussen partijen (de maandelijkse betaling vanaf 1 oktober 2021) niet na te komen. [eiser in conventie] dient het in reconventie gevorderde bedrag dan ook te voldoen. Voor zover [eiser in conventie] terecht tot ontbinding van de eerste overeenkomst is overgegaan, stelt Promat- IGC dat zij zich in conventie op verrekening kan beroepen met de opeisbare vordering ter hoogte van € 2.489,21 uit de hoofde van de tweede overeenkomst.
Windschermen (uit de eerste overeenkomst en de tweede overeenkomst):
4.5.
Tussen partijen staat vast dat de windschermen uit de eerste en tweede overeenkomst zijn geleverd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser in conventie] erkend dat zij de overeengekomen bedragen voor de windschermen aan Promat- IGC moet betalen. In totaal is [eiser in conventie] een bedrag van (€ 2.387,09 inclusief btw + € 4.978,42 inclusief btw =) € 7.365,51‬ (inclusief btw) aan Promat- IGC verschuldigd uit hoofde van de geleverde windschermen. Dit bedrag is dan ook toewijsbaar.
Parasol (uit de eerste overeenkomst):
4.6.
Hoewel een groot deel van het debat tussen partijen gaat over de vraag of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door Promat- IGC en de ernst daarvan, voert Promat- IGC als meest verstrekkende verweer aan dat sprake is van schuldeisersverzuim. Dit verweer zal de kantonrechter dan ook eerst behandelen.
4.7.
Als sprake is van schuldeisersverzuim volgt uit artikel 6:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat ontbinding van de overeenkomst door de in verzuim verkerende partij niet mogelijk is. In het onderhavige geval zou dit betekenen dat de overeenkomst in stand is gebleven en [eiser in conventie] gehouden is om haar betalingsverplichting uit de overeenkomst na te komen. In dat geval komt de kantonrechter niet meer toe aan de beoordeling van de gestelde gebreken.
4.8.
Vast staat tussen partijen dat het restant van het bedrag uit de eerste overeenkomst, zo ook volgt de offerte van 25 maart 2021, vanaf 1 oktober 2021 in maandelijkse termijnen zou worden betaald. Ook staat tussen partijen vast dat [eiser in conventie] de eerste (en daaropvolgende) betalingstermijn(en) niet heeft voldaan, terwijl de parasol wel was geleverd. Daaruit volgt dat [eiser in conventie] op dat moment op grond van artikel 6:83 onder a BW in beginsel in verzuim is geraakt.
4.9.
[eiser in conventie] stelt echter dat zij nog niet hoefde te betalen. De levering van de parasol heeft lang op zich laten wachten. De levering was immers ruim buiten de tussen partijen overeengekomen periode. Daarbij was de parasol op dat moment nog niet compleet. Bovendien was er sprake van gebreken aan de parasol en daarmee een tekortkoming aan de kant van Promat- IGC . [eiser in conventie] heeft steeds medegedeeld aan Promat- IGC dat eerst een deugdelijke parasol moest worden geleverd, voordat zij zou gaan betalen. Toen dit steeds niet gebeurde is [eiser in conventie] het vertrouwen kwijtgeraakt in Promat- IGC en heeft zij de overeenkomst ontbonden.
4.10.
De kantonrechter begrijpt dat [eiser in conventie] met het voorgaande een beroep doet op de opschortingsmogelijkheid van artikel 6:262 lid 1 BW per 1 oktober 2021. Uit de overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet dat er op 1 oktober 2021 al sprake was van gebreken, zodat op dat moment nog geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door Promat- IGC . Hooguit waren op dat moment nog niet alle bestelde goederen geleverd (zoals de juiste heaters en een aantal windschermen). Hiermee was [eiser in conventie] echter bekend, nu Promat- IGC haar op de hoogte heeft gesteld van de leveringsproblemen. Het voorgaande leidt ertoe dat de late levering an sich ook niet als tekortkoming kan worden gezien. Daarbij zijn de afgesproken leveringstermijnen van ca. 5 en 2 weken onvoldoende bepaalbaar om te kwalificeren als een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 onder a BW. Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser in conventie] op 1 oktober 2021 geen grond had om haar betalingsverplichting op te schorten. Hiervoor is al overwogen dat [eiser in conventie] op dat moment in verzuim is geraakt, zodat er sprake is van schuldeisersverzuim. Promat- IGC kon vanaf dat moment niet meer in verzuim raken op grond van artikel 6:61 BW.
4.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser in conventie] niet gerechtigd was haar betalingsverplichting op te schorten en de overeenkomst te ontbinden, zodat de gevorderde verklaring van recht en de vordering tot terugbetaling van de aanbetaling aan [eiser in conventie] (in conventie) zullen worden afgewezen. Hierdoor dienen ook de nevenvorderingen in conventie te worden afgewezen.
4.12.
Daarmee komt de kantonrechter niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of er sprake is van gebreken aan de parasol en zo ja, of deze gebreken de opschorting van de betalingsverplichting en de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigden. Deze stellingen en weren partijen behoeven geen behandeling meer.
4.13.
Nu de overeenkomst in stand is gebleven, dient [eiser in conventie] haar betalingsverplichting op grond van de overeenkomst na te komen. Promat- IGC vordert nakoming in reconventie, zodat de kantonrechter de reconventionele vordering zal toewijzen. Voor de volledigheid merkt de kantonrechter op dat Promat- IGC bij de berekening van die bedragen al rekening heeft gehouden met de door [eiser in conventie] verrichte betalingen.
4.14.
Promat- IGC vordert daarnaast nog betaling van de contractuele rente met betrekking tot de eerste overeenkomst en betaling van de wettelijke handelsrente met betrekking tot de tweede overeenkomst. [eiser in conventie] voert aan dat de algemene voorwaarden van Promat- IGC niet ter hand zijn gesteld en stelt niet bekend te zijn met de gevorderde contractuele rente.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat de contractuele rente volgt uit de offerte van 25 maart 2021, die [eiser in conventie] heeft geaccordeerd, zodat deze over het uit hoofde van de eerste overeenkomst verschuldigde bedrag toewijsbaar is. Niet is onderbouwd op grond waarvan de contractuele rente over de contractuele rente verschuldigd is, zodat de kantonrechter daarmee rekening zal houden bij toewijzing van dit onderdeel van de vordering.
4.16.
De wettelijke handelsrente is verschuldigd op grond van de wet (artikel 6:119a BW), zodat deze toewijsbaar is over het verschuldigde uit de tweede overeenkomst.
4.17.
[eiser in conventie] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld.
4.18.
De proceskosten in conventie worden aan de zijde van Promat- IGC begroot op een bedrag van € 792,00 (2 punten × € 396,00) aan gemachtigdensalaris.
4.19.
De proceskosten in reconventie worden aan de zijde van Promat- IGC begroot op een bedrag van € 396,00 (2 × ½ punt × € 396,00) aan gemachtigdensalaris.
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.21.
Doordat [eiser in conventie] ongelijk krijgt, wordt zij ook veroordeeld om de nakosten te betalen. Deze zijn vastgesteld op een bedrag van € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
In conventie:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser in conventie] af;
5.2.
veroordeelt [eiser in conventie] in de proceskosten, begroot op een bedrag van € 792,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
In reconventie:
5.3.
veroordeelt [verweerder in reconventie] om aan Promat- IGC te betalen een bedrag van € 12.083,49, vermeerderd met de contractuele rente van 8% over dit bedrag vanaf de respectievelijke vervaldata van de in voornoemd bedrag verdisconteerde termijnbetalingen tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [verweerder in reconventie] om aan Promat- IGC te betalen een bedrag van € 2.489,21, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 6 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt [verweerder in reconventie] in de proceskosten, begroot op een bedrag van € 396,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In conventie als reconventie:
5.7.
veroordeelt [eiser in conventie] tot betaling van de nakosten, begroot op € 132,00 en te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser in conventie] ook de kosten van betekening betalen;
5.8.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stoof en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.