ECLI:NL:RBZWB:2023:8184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
25 november 2023
Zaaknummer
9959544 CV EXPL 22-1912 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • P. Ponds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingen in het kader van een vordering tot betaling van parkbijdrages en nutsverbruik

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 22 november 2023 een vonnis gewezen in de zaak tussen [eiser] B.V. en [gedaagden]. De partijen zijn in geschil over betalingen die in mindering zouden moeten strekken op de vordering van eiseres. Eiseres vordert een bedrag van € 99,58, dat voortvloeit uit parkbijdrages en nutsverbruik, na een eerdere beoordeling in een tussenvonnis van 30 augustus 2023. De kantonrechter heeft in dit tussenvonnis reeds geoordeeld dat eiseres recht heeft op een bedrag van € 17.634,35 voor parkbijdrages en nutsverbruik, maar dat er een bedrag van € 17.534,77 aan betalingen door gedaagden in mindering kan worden gebracht. Dit resulteert in een te vorderen bedrag van € 99,58.

De kantonrechter heeft de argumenten van gedaagden met betrekking tot de betalingen die zij hebben gedaan, beoordeeld. Gedaagden hebben een lijst van betalingen ingediend die volgens hen in mindering zouden moeten strekken op de vordering van eiseres. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de meeste van deze betalingen niet in mindering kunnen worden gebracht, omdat ze niet betrekking hebben op de vordering van eiseres of omdat ze onvoldoende zijn onderbouwd. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres tot betaling van € 99,58 toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van het vonnis.

Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde incassokosten afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de vereiste aanmaning heeft plaatsgevonden. Eiseres is in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels ongelijk heeft gekregen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 957,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. Ponds en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 9959544 \ CV EXPL 22-1912
Vonnis van 22 november 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.G. Hop,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [plaats2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen (in mannelijk enkelvoud): [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023 en de daarin vermelde stukken,
- de akte uitlaten van [gedaagden] met producties 5 tot en met 9,
- de akte uitlaten van [eiser] ,
- de brief van mr. Keizer van 20 oktober 2023.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 30 augustus 2023 en wat daarin is overwogen en beslist.
De akte uitlaten van [eiser]
2.2.
In het tussenvonnis van 30 augustus 2023 is [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om bij akte een onderbouwing te geven van zijn betalingen die op de vordering van [eiser] in mindering strekken, waarop [eiser] vervolgens mocht reageren bij antwoordakte. [gedaagden] heeft daarvoor de akte uitlaten met producties 5 tot en met 9 ingediend. [eiser] heeft daarop gereageerd bij akte uitlaten met een aantal producties.
2.3.
Bij brief van 20 oktober 2023 heeft mr. Keizer bezwaar gemaakt tegen de akte van [eiser] . De kantonrechter oordeelt dat het bezwaar gegrond is. Het was [eiser] toegestaan om te reageren op de onderbouwing van de betalingen van [gedaagden] [eiser] heeft dat gedaan in de randnummers 1 tot en met 6 en randnummer 9 van haar akte. De kantonrechter zal dat betrekken bij de beoordeling. Hetgeen [eiser] vanaf randnummer 7 in haar akte aanvoert, met uitzondering van randnummer 9, heeft geen betrekking op de onderbouwing van de betalingen van [gedaagden] maar op andere zaken. De goede procesorde verzet zich ertegen dat [eiser] in dit stadium van het geding met nieuwe stellingen althans onderbouwingen daarvan komt, zodat de kantonrechter dit gedeelte van de akte buiten beschouwing zal laten bij de beoordeling. De producties van [eiser] zullen eveneens buiten beschouwing worden gelaten. Het was haar niet toegestaan om nieuwe producties in het geding te brengen.
Betalingen
2.4.
[gedaagden] heeft een lijst opgesteld van betalingen die volgens hem op de vordering van [eiser] in mindering strekken. Die lijst komt uit op een totaalbedrag van
€ 18.711,73. Van dat bedrag erkent [eiser] een totaalbedrag van € 16.351,77 aan betalingen. Tussen partijen zijn in geschil de volgende betalingen: (a.) een betaling van
€ 967,00 op 20 april 2018 voor bungalow [nummer 1] , (b.) een betaling van € 216,00 op 20 april 2018 voor bungalow [nummer 2] en (c.) een betaling van € 1.176,96 op 21 maart 2021 voor bungalow [nummer 3] .
(a.) een betaling van € 967,00 op 20 april 2018 voor bungalow [nummer 1]
2.5.
[eiser] betwist dat deze betaling in mindering strekt op haar vordering. Zij voert aan dat dit een betaling betreft die [gedaagden] heeft gedaan aan de vorige exploitant van de camping, voordat [eiser] op 1 april 2019 de exploitant van de camping werd. Daarin wordt zij niet gevolgd. [eiser] heeft bij factuur 2019188 voor bungalow [nummer 1] zowel de parkbijdrage voor 2019 als de eindafrekening voor 2018 in rekening gebracht bij [gedaagden] Aangezien [eiser] daarmee het nutsgebruik afrekent over de periode vóórdat zij de exploitatie overnam, dient ook rekening te worden gehouden met de voorschotbetalingen die [gedaagden] in dat kader heeft verricht, ongeacht of het gaat om betalingen aan [eiser] of eerder aan de vorige exploitant.
(b.) een betaling van € 216,00 op 20 april 2018 voor bungalow [nummer 2]
2.6.
Met betrekking tot deze betaling voert [eiser] hetzelfde aan als bij de voorgaande betaling in rechtsoverweging 2.5. De kantonrechter volgt [eiser] daarin niet. [eiser] heeft bij factuur 2019185 voor bungalow [nummer 2] zowel de parkbijdrage voor 2019 als de eindafrekening voor 2018 in rekening gebracht bij [gedaagden] Aangezien [eiser] daarmee het nutsgebruik afrekent over de periode vóórdat zij de exploitatie overnam, dient ook rekening te worden gehouden met de voorschotbetalingen die [gedaagden] in dat kader heeft verricht, ongeacht of het gaat om betalingen aan [eiser] of eerder aan de vorige exploitant.
(c.) een betaling van € 1.176,96 op 21 maart 2021 voor bungalow [nummer 3]
2.7.
[gedaagden] stelt dat dit bedrag ziet op een betaling van zijn rechtsvoorganger, de heer [naam] , aan [eiser] en dat hij hem daarvoor op 21 maart 2021 heeft gecompenseerd. [eiser] heeft in haar antwoordakte aangevoerd dat die betaling (grotendeels) betrekking had op de parkbijdrage over het jaar 2021 ad € 1.125,00 die zij bij de heer [naam] in rekening had gebracht. Uit de door [gedaagden] als productie 8 overgelegde verklaring van de heer [naam] volgt dat dit inderdaad het geval is. Deze betaling kan daarom niet in mindering strekken op de vordering die [eiser] heeft op [gedaagden] , aangezien die – voor wat betreft de parkbijdrage voor bungalow [nummer 3] – slechts ziet op de jaren 2022 en 2023; dat geldt dus eveneens voor de ‘compensatie’ die [gedaagden] daarvoor aan de heer [naam] heeft betaald. Ook voor het overige gedeelte van het bedrag dat [gedaagden] aan de heer [naam] heeft betaald, heeft hij onvoldoende onderbouwd waarom die in mindering zou moeten strekken op de verplichtingen van hem jegens [eiser] .
Vordering tot betaling van parkbijdrages en nutsverbruik
2.8.
In rechtsoverweging 2.11 van het tussenvonnis van 30 augustus 2023 is reeds geoordeeld dat [eiser] een bedrag van € 17.634,35 te vorderen heeft gekregen voor de parkbijdrages voor 2019 tot en met 2023 en het nutsverbruik in de periode van 2018 tot en met 2022. Gelet op het bovenstaande strekt daarop in mindering een bedrag van € 17.534,77 (€ 18.711,73 - € 1.176,96) aan betalingen. [eiser] heeft derhalve nog € 99,58
(€ 17.634,35 - € 17.534,77) van [gedaagden] te vorderen. De kantonrechter zal dat bedrag toewijzen.
2.9.
De gevorderde rente over het bedrag van € 99,58 zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis. Voor zover [eiser] over de parkbijdrages en het nutsverbruik reeds verschenen rente heeft gevorderd, wordt dit afgewezen. Wellicht dat [gedaagden] op enig moment een achterstand had met de betaling van de parkbijdrages en/of het nutsverbruik, maar dat is het gevolg van de onduidelijkheid over de door hem verschuldigde bedragen. Die onduidelijk komt voor rekening van [eiser] . [eiser] had dat kunnen voorkomen door (eerder) in te gaan op de terechte bezwaren van [gedaagden]
Incassokosten
2.10.
De gevorderde incassokosten worden eveneens afgewezen. Nog daargelaten of [eiser] in de fase vóór deze procedure een vordering had op [gedaagden] en of [gedaagden] met de betaling daarvan in verzuim was, geldt dat niet is gesteld of gebleken dat de voor vergoeding van incassokosten vereiste aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW, de zogenaamde 14-dagen-brief, heeft plaatsgevonden.
Elektrische installatie en service-overeenkomst
2.11.
In het tussenvonnis van 8 maart 2023 is reeds geoordeeld dat de vorderingen die zien op de elektrische installatie (zie r.o. 4.11 in het tussenvonnis van 8 maart 2023) en op de service-overeenkomst (zie r.o. 4.12 in het tussenvonnis van 8 maart 2023) worden afgewezen.
Proceskosten
2.12.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten, waaronder de nakosten, aan de zijde van [gedaagden] worden tot dit vonnis vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 825,00 (2,5 punten à € 330,00)
- nakosten
€ 132,00
- totaal € 957,00
Voor de akte uitlaten van [eiser] na het tussenvonnis van 30 augustus 2023 wordt, gelet op de aard van die akte, geen (half) punt gemachtigdensalaris toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 99,58, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 957,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ponds en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2023.