ECLI:NL:RBZWB:2023:8186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
02-011503-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. De Jong
  • mr. Weerkamp
  • mr. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval veroorzaakt door minderjarige zonder geldig rijbewijs met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige die zonder geldig rijbewijs een scooterongeval heeft veroorzaakt. Op 31 juli 2022, te Tilburg, heeft de minderjarige als bestuurder van een scooter een verkeersongeval veroorzaakt waarbij haar passagier, [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door door rood licht te rijden en geen voorrang te verlenen aan andere verkeersdeelnemers. De rechtbank heeft de minderjarige veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren en heeft de benadeelde partij, [slachtoffer], een schadevergoeding van € 5.111,95 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook overwogen dat de minderjarige geen rijbewijs had en dat dit een groot risico voor andere verkeersdeelnemers met zich meebracht. De rechtbank heeft de strafoplegging gematigd, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en haar schuldbesef.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/011503-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2023
in de strafzaak tegen de minderjarige
[minderjarige]
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsvrouw mr. N. van Vliet, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 29 september 2023, waarbij de officier van justitie, mr. Den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat zij gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte op 31 juli 2022 te Tilburg als bestuurder van een scooter aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden met als gevolg een aanrijding tussen de scooter en een personenauto. Daarbij is de scooter ten val gekomen waardoor de passagier van verdachte, [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet bewezen kan verklaren dat verdachte een aan haar schuld te wijten ongeval heeft veroorzaakt zoals primair tenlastegelegd. Verdachte heeft weliswaar een verkeersfout gemaakt - zij heeft als onervaren bestuurster verkeerd ingeschat dat zij nog wel door oranje kon rijden voordat het stoplicht rood zou worden -, maar niet gebleken is van meer dan een moment van onoplettendheid bij verdachte. Verdachte kan ook niet hard hebben gereden, omdat zij een dubbele stuurbeweging heeft moeten maken vlak voordat zij de kruising opging. Door het – enkele- maken van de verkeersfout heeft verdachte in zekere mate schuld aan het ontstaan van het ongeval, maar deze mate van schuld is niet dusdanig dat sprake is geweest van roekeloos rijgedrag, zeer onvoorzichtig rijgedrag, noch van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde veroorzaken van gevaar op de weg.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 31 juli 2022 heeft er op de kruising tussen de Bredaseweg en de Ringbaan-West te Tilburg een verkeersongeval plaatsgevonden. Op dat moment werd de weg verlicht door wegverlichting (er was sprake van duisternis) en er was sprake van een drukke verkeerssituatie.
Verdachte was, zonder hiervoor het benodigde rijbewijs te hebben, bestuurster van een scooter en reed over het fietspad van de Bredaseweg komend vanuit het centrum, rijdend in de richting van Breda. Verdachte had [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) als passagier achterop haar scooter zitten.
Op genoemd kruispunt was verdachte voornemens om over te steken en dezelfde rijrichting te blijven rijden.
Op de Ringbaan-West, op de kruising met de Bredaseweg, stonden personenauto’s stil voor het voor hun rijrichting bestemde rode stoplicht, komende uit de richting van de Midden-Brabantweg, voorgesorteerd om in dezelfde rijrichting te blijven rijden.
Verdachte heeft op dit kruispunt geen gevolg gegeven aan het voor haar rijrichting bestemde rode stoplicht. Zij is zonder snelheid te minderen door rood licht gereden. Op het moment dat het voor de personenauto’s bestemde rode stoplicht veranderde naar groen licht, en de personenauto’s begonnen met optrekken, heeft verdachte deze personenauto’s, die voor haar van rechts kwamen, niet voor laten gaan en zijn één van de personenauto’s en de scooter met elkaar in aanrijding gekomen. De scooter met daarop verdachte en het slachtoffer, is als gevolg van de aanrijding ten val gekomen, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen, namelijk een breuk in het scheenbeen en kuitbeen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door geen snelheid te minderen bij het naderen van het verkeerslicht, door rood licht te rijden en door geen voorrang te verlenen aan de personenauto’s die op dat moment voorrang hadden diverse verkeersfouten heeft gemaakt. Ook heeft zij de scooter bestuurd zonder hiervoor een geldig rijbewijs in haar bezit te hebben.
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld op welke wijze deze verkeersfouten dienen te worden gekwalificeerd en daarmee of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de verkeersovertreding is begaan. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke verkeersvoorschriften niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij het naderen van het stoplicht heeft geconstateerd dat het een kruispunt betrof waar op dat moment veel verkeer was. Ook heeft zij, ongeveer twintig meter voor het stoplicht, het stoplicht op oranje zien staan. Van bestuurders mag bij het zien van een oranje stoplicht worden verwacht dat zij zo snel mogelijk stoppen, om op die wijze bij een rood stoplicht voorrang te kunnen verlenen aan kruisend verkeer. Verdachte had ook, gelet op die twintig meter, de gelegenheid om te anticiperen op dit oranje stoplicht en snelheid te minderen. Desondanks is verdachte – nu haar veronderstelling was dat ze ‘het wel zou kunnen halen’ - doorgereden en heeft ze geen snelheid geminderd. Verdachte heeft vervolgens vlak voor het oversteken van het kruispunt waargenomen dat het stoplicht rood werd en is wederom doorgereden, zonder snelheid te minderen. Op het moment dat verdachte bij het oversteken van het kruispunt de plaats passeerde waar de twee tegenovergestelde rijbanen van de Ringbaan-West van elkaar worden gescheiden en waar een wachtplaats met een stoplicht voor voetgangers is gesitueerd, is zij wederom doorgereden en heeft zij het kruispunt verder overgestoken, opnieuw zonder snelheid te minderen. Dit ondanks het feit dat zij wist dat zij bij het oprijden van het kruispunt al door rood licht was gereden. Verdachte ging er alleen vanuit dat “het wel los zou lopen”. Als gevolg daarvan heeft verdachte het overstekende verkeer op het kruispunt niet voor laten gaan. Verdachte heeft onvoldoende opgelet en is ook onvoldoende blijven opletten op het andere verkeer dat op het kruispunt reed. Hierdoor is zij in aanrijding gekomen met de personenauto waardoor zij met het slachtoffer ten val is gekomen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte als verkeersdeelnemer op meerdere momenten tekort is geschoten in het naleven van de geldende verkeersregels en de op haar rustende zorgplicht om in het verkeer altijd voorzichtig en oplettend te zijn. Nog kwalijker is dat verdachte bovendien helemaal niet bevoegd was om scooter te rijden. Daardoor heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een groot risico genomen, niet alleen voor zichzelf, maar in het bijzonder ook voor andere verkeersdeelnemers.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Gelet op de aard en de ernst van de door verdachte gemaakte verkeersfouten en de overige omstandigheden van het geval was sprake van meer dan momentane onoplettendheid door verdachte en is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
De gedragingen van verdachte hebben geleid tot een aanrijding tussen de scooter met daarop verdachte en het slachtoffer, en de personenauto, en daarmee tot letsel van het slachtoffer. Aan het vereiste van de dubbele causaliteit is aldus voldaan, omdat zowel tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval als tussen het ongeval en het letsel van het slachtoffer causaal verband bestaat.
Ten aanzien van het letsel overweegt de rechtbank dat uit het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1051) blijkt dat indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, in de regel geldt dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Het slachtoffer heeft door de aanrijding een breuk in haar scheenbeen en een breuk in haar kuitbeen opgelopen, waaraan zij is geopereerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer door deze aanrijding dan ook zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 31 juli 2022 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (brom/snorfiets), daarmede rijdende over de Bredaseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft zij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- als bestuurder van een motorrijtuig (brom/snorfiets) gereden op de Bredaseweg, zonder dat aan haar een daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeersweg 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde en
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt immers is verdachte, niet gestopt voor een voor haar rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde en
- in onvoldoende mate opgelet en is blijven opletten op het verkeer dat het kruispunt op reed en
- geen snelheid geminderd en bij het naderende verkeerslicht en
- het verkeer dat het kruispunt op reed niet voor laten gaan en in aanrijding is gekomen met de over het kruispunt rijdende personenauto, ten gevolg waarvan de passagier, [slachtoffer] , op de brom/snorfiets van verdachte ten val is gekomen, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een scheenbeenbreuk en kuitbeenbreuk werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie vordert hiernaast aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan kan worden met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, gelet op het blanco strafblad van verdachte, haar persoon, het tijdsverloop, het lage recidiverisico en de impact en de gevolgen die het ongeval op en voor verdachte hebben gehad.
Indien de rechtbank van oordeel is dat strafoplegging wel passend en geboden is, verzoekt de verdediging een geheel voorwaardelijke geldboete met een proeftijd van één jaar op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurster van een scooter schuldig gemaakt aan onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Terwijl zij gestrest en gehaast was omdat zij zonder rijbewijs reed op de scooter van haar moeder - die hiervoor geen toestemming had gegeven en hiervan überhaupt geen kennis had - heeft verdachte een rood stoplicht genegeerd. Verdachte heeft hiermee een onaanvaardbaar risico genomen en de verkeersveiligheid van medeweggebruikers, en haar passagier, op zeer ernstige wijze in gevaar gebracht. Dat risico heeft zich ook verwezenlijkt doordat er een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij haar passagier zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Uit het onderzoek van de Raad van 15 augustus 2023 volgt onder meer dat verdachte het vreselijk vindt wat er is gebeurd en dat zij een groot schuldbesef heeft. Er zijn weinig tot geen risicofactoren, maar vooral beschermende factoren aanwezig. De Raad acht oplegging van een straf gelet op het schuldbesef van verdachte niet van pedagogische meerwaarde. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat oplegging van een straf toch passend is, dan adviseert de Raad een (geheel voorwaardelijke) werkstraf aan verdachte op te leggen.
Namens de Raad is aanvullend opgemerkt dat zij, nu zij een straf móeten adviseren en niet kunnen adviseren tot toepassing van artikel 9a Sr, zij een zo laag mogelijke voorwaardelijke werkstraf adviseren met de proeftijd van één jaar.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die zijn opgelegd in soortgelijke zaken. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte, haar jonge leeftijd, het tijdsverloop en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede met dat zij spijt heeft betuigd.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr geen recht doet aan de ernst van het feit. Oplegging van een taakstraf acht zij passend en geboden, maar wel lager dan geëist. De rechtbank ziet gelet op het lage recidiverisico en het schuldbesef van verdachte, geen toegevoegde waarde om een voorwaardelijke straf als stok achter de deur op te leggen. Met het oog op de toekomst van verdachte, ziet de rechtbank evenmin reden om een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op voor de duur van twintig uren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.111,95, waarvan € 111,95 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade met de helft van het bedrag dient te worden gematigd aangezien sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft zelf een aandeel gehad in het idee om samen met verdachte op de scooter weg te gaan.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 111,95.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij rechtstreekse immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit, zowel gezien het geconstateerde fysieke letsel (het breken van het scheen- en kuitbeen met een operatie en revalidatie tot gevolg) als ook gezien de omstandigheid dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij volgt dat zij psychische klachten aan de aanrijding heeft overgehouden (angstig op straat, ze ervaart nog altijd pijn en heeft flashbacks), een tijd lang geen opleiding en sociale activiteiten heeft kunnen ondernemen en doordat zij een groot litteken op haar been heeft overgehouden aan de operatie waardoor zij voor altijd dagelijks aan het incident wordt herinnerd.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 5.000,- billijk.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat sprake is van eigen schuld door de benadeelde overweegt de rechtbank dat de benadeelde weliswaar bij verdachte achterop de scooter is gestapt terwijl zij wist dat verdachte geen rijbewijs had waarmee zij dit voertuig mocht besturen, een aandeel aan de concrete gedragingen van verdachte vlak voor de aanrijding heeft de benadeelde niet. Derhalve kan niet worden gesteld dat sprake is van enige schuld bij de benadeelde zodat aan dit verweer zal worden voorbij gegaan.
Met betrekking tot het toegewezen bedrag van € 5.111,95 zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 31 juli 2022 . De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. De rechtbank zal, conform de landelijke afspraken hieromtrent, geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel (aantal dagen 0).

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 20 uren;
- bepaalt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
10 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.111,95 waarvan € 111,95 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 5.111,95 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 31 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
-bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Weerkamp en mr. Felix, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 oktober 2023.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.