ECLI:NL:RBZWB:2023:8253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/02/407878 / JE RK 23-538 en C/02/412942 / JE RK 23-1472
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 24 augustus 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaken gelijktijdig behandeld, waarbij de moeder, de stiefmoeder en een vertegenwoordigster van de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De vader is niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige] bij de vader, vooral na een incident van mishandeling waarbij [minderjarige] getuige was. De GI heeft een verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin, wat door de moeder en de stiefmoeder wordt ondersteund. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd tot 19 mei 2024 en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening wordt verleend met ingang van 25 augustus 2023. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige] in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien, en dat de GI de komende periode moet onderzoeken hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader kan worden hersteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/407878 / JE RK 23-538
C/02/412942 / JE RK 23-1472
Datum uitspraak: 24 augustus 2023
(nadere) beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaken van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie Etten-Leur,
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de stiefmoeder] ,
hierna te noemen de stiefmoeder van [minderjarige] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het procesverloop

1.1
C/02/407878 / JE RK 23-538
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 17 mei 2023 en alle daarin vermelde stukken;
- het e-mailbericht van mr. Kranenburg van 21 augustus 2023.
1.2
C/02/412942 / JE RK 23-1472
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 augustus 2023, ingekomen bij de griffie op 9 augustus 2023;
- het e-mailbericht van mr. Kranenburg van 21 augustus 2023.
1.3
Op 24 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaken gelijktijdig, met gesloten deuren, mondeling behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder,
- de stiefmoeder,
- een vertegenwoordigster namens de GI.
De vader is niet verschenen.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 17 mei 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader (met gezag) verlengd met ingang van 19 mei 2023 tot 19 september 2023. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden tot
31 augustus 2023 pro forma in afwachting van een schriftelijk verslag van de GI over de stand van zaken wat betreft het toekomstperspectief van [minderjarige] , het verloop van de ingezette hulpverlening en de bereikte resultaten alsook het standpunt van de GI over het resterende deel van de verzoeken en de eventuele doelen waaraan nog moet worden gewerkt (C/02/407878 / JE RK 23-538).
De GI heeft, naar de kinderrechter begrijpt in plaats van voornoemde verslaglegging, op
8 augustus 2023 een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 augustus 2023 tot 19 mei 2024 (C/02/412942 / JE RK 23-1472).
[minderjarige] woont sinds medio augustus 2023 samen met de stiefmoeder en haar kinderen bij de moeder.

3.De verzoeken

3.1
C/02/407878 / JE RK 23-538
Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van 19 september 2023 tot 19 mei 2024.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader (met gezag) ingetrokken.
3.2
C/02/412942 / JE RK 23-1472
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 augustus 2023 tot 19 mei 2024.

4.De standpunten

De vertegenwoordigster van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat in de laatste beschikking van 17 mei 2023 door de kinderrechter is overwogen dat het toekomstperspectief van [minderjarige] niet is gelegen bij de ouders en dat over het toekomstperspectief van [minderjarige] op korte termijn duidelijkheid moet komen. In navolging van deze beschikking is [minderjarige] aangemeld bij Gezinshuis Gezocht, Sterk Huis, [leefgroep] en [jeugdzorg] voor een voor hem passende woonplek. Op 1 augustus 2023 heeft [jeugdzorg] aangegeven een geschikt pleeggezin voor [minderjarige] te hebben gevonden. Het plan was om eind augustus 2023 de kennismakingsgesprekken tussen de ouders en [minderjarige] en het betreffende pleeggezin plaats te laten vinden om vervolgens toe te werken naar een plaatsing van [minderjarige] bij het pleeggezin. Deze gesprekken hebben echter al medio augustus 2023 plaatsgevonden. Belangrijk was om [minderjarige] zo snel mogelijk in veiligheid te brengen aangezien begin augustus 2023 er een incident tussen de vader en de stiefmoeder heeft plaatsgevonden waarbij de vader de stiefmoeder heeft mishandeld in aanwezigheid van [minderjarige] . Daarnaast waren er al langere tijd signalen van onveiligheid in opvoedsituatie van de vader. De kennismakingsgesprekken zijn goed verlopen. Beide ouders hebben aangegeven achter een plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin te staan. Ook het pleeggezin heeft laten weten akkoord te gaan met een plaatsing van [minderjarige] bij hen, en wel vanaf 25 augustus 2023. De GI heeft vertrouwen in het pleeggezin. Het is een ervaren pleeggezin, die eerder kinderen geplaatst hebben gehad met soortgelijke problematiek als bij [minderjarige] speelt waaronder een reactieve hechtingsstoornis. Daarnaast is het een sportief gezin dat veel activiteiten onderneemt, hetgeen aansluit bij de interesse van [minderjarige] . Ook zijn de pleegouders flexibel in hun werktijden zodat zij buiten de schooltijden thuis zouden kunnen zijn voor [minderjarige] . Op dit moment vindt er wel omgang tussen [minderjarige] en de moeder plaats, maar niet tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] geeft namelijk aan bang te zijn voor de vader. De GI wil graag hulpverlening vanuit [hulpverleningsorganisatie] inzetten voor het begeleiden van de omgang tussen [minderjarige] en de vader, waarbij aanvankelijk zal worden gestart met een omgangsmoment een keer per maand, alsook het bieden van speltherapie aan [minderjarige] . Er heeft al een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen de moeder en [hulpverleningsorganisatie] , maar nog niet met de vader.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met een toewijzing van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Ook staat de moeder achter het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg. De moeder heeft [minderjarige] , de stiefmoeder en haar twee kinderen de afgelopen weken opgevangen. Dit is goed gegaan, maar zij kan [minderjarige] ook op dit moment met alles dat is voorgevallen onvoldoende bieden wat hij nodig heeft. De moeder heeft er vertrouwen in dat het pleeggezin wel voldoende in de opvoedbehoeften van [minderjarige] kan voorzien. Zij heeft een goed gevoel bij dit gezin; de pleegouders hebben ervaring met pleegkinderen, de interesses van het pleeggezin komen overeen met de interesses van [minderjarige] , en het pleeggezin woont in de nabijheid van de moeder. Bovendien kan [minderjarige] vanuit het pleeggezin naar zijn huidige school blijven gaan zodat [minderjarige] niet van school hoeft te wisselen. De omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal zich na de plaatsing van [minderjarige] aanvankelijk beperken tot de donderdagmiddag. De moeder kan daarmee, gezien de huidige ontwikkelingen waarbij veel van [minderjarige] wordt gevraagd, instemmen. Zij hoopt dat, zoals besproken met de GI, de omgang tussen haar en [minderjarige] over enkele maanden, nadat [minderjarige] meer gewend is in het pleeggezin naast de donderdagmiddag, kan worden uitgebreid met een verblijf van [minderjarige] bij haar een keer in de drie weken een weekend.
De stiefmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij, evenals de moeder, kan instemmen met de voorliggende verzoeken van de GI. Er is het nodige gebeurd en [minderjarige] heeft veel meegemaakt. De stiefmoeder denkt dat een plaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin op dit moment het beste is voor [minderjarige] . Zij wil betrokken blijven in het leven van [minderjarige] , maar gunt hem de tijd om te wennen in het pleeggezin. De stiefmoeder staat open voor contact met de GI.
Doordat de vader niet op de mondelinge behandeling is verschenen en hij de kinderrechter evenmin voorafgaand aan de mondelinge behandeling (schriftelijk) heeft bericht, is het standpunt van de vader met betrekking tot de verzoeken van de GI onbekend.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Overwegingen
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht stelt de kinderrechter vast dat er al lange tijd forse zorgen zijn over [minderjarige] en zijn opvoedomgeving. Deze zorgen zijn nog onverminderd aanwezig. De veiligheid van [minderjarige] bij de vader is ernstig in het geding. Naast de omstandigheid dat er al langere tijd signalen waren van onveiligheid in de opvoedsituatie van de vader, heeft de stiefmoeder bevestigd dat [minderjarige] begin augustus 2023 getuige is geweest van een mishandeling van haar door de vader waarbij de politie betrokken is geweest. Dit is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] , mede gezien de trauma problematiek die voor dit incident al bij [minderjarige] aanwezig was.
Na voormeld incident heeft [minderjarige] bij de moeder verbleven. De moeder kan [minderjarige] echter niet bieden wat hij nodig heeft, zoals ook door haar erkend tijdens de mondelinge behandeling. Gezien zijn problematiek heeft [minderjarige] een meer neutrale, veilige en stabiele opvoedomgeving nodig die hem, met kennis van en ervaring met een reactieve hechtingsstoornis en een lager cognitief vermogen, de ruimte kan geven om zich zo goed mogelijk te kunnen ontwikkelen. Belangrijk daarbij is dat [minderjarige] de voor hem noodzakelijk geachte hulpverlening en/of behandeling gaat krijgen, waaronder speltherapie ter verwerking van zijn trauma.
De kinderrechter heeft er gezien de verstoorde verstandhouding tussen de ouders alsook de problematiek die bij beide ouders speelt onvoldoende vertrouwen in dat de ouders, in goed onderling overleg, de voor [minderjarige] van belang zijnde zaken geregeld krijgen. Zij is dan ook van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader vooralsnog moet worden voortgezet om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. Hieruit volgt dat nog altijd wordt voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255, eerste lid, van het BW. De kinderrechter zal daarom het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toewijzen, en wel met ingang van 19 september 2023 tot 19 mei 2024.
Zoals reeds overwogen in de beschikking van 17 mei 2023 is het belangrijk dat er duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van [minderjarige] . Voor [minderjarige] én de ouders moet helder worden waar [minderjarige] tot aan zijn volwassenheid gaat opgroeien. De GI lijkt een geschikt pleeggezin voor [minderjarige] te hebben gevonden dat voldoet aan zijn opvoedbehoeften en waar [minderjarige] op zeer korte termijn, te weten op 25 augustus 2023, kan worden geplaatst. De moeder en de stiefmoeder hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven achter deze plaatsing van [minderjarige] te staan, en ook het pleeggezin heeft laten weten akkoord te zijn met een plaatsing van [minderjarige] bij hen. Dit is een positieve ontwikkeling, waarbij de kinderrechter overweegt dat zij [minderjarige] een fijne en veilige opgroeiplek gunt waar hij de rust en ruimte gaat krijgen om ‘gewoon’ kind te kunnen zijn en te werken aan zijn ontwikkeling. De kinderrechter zal dan ook, zoals verzocht door de GI in de zaak met zaaknummer C/02/412942 / JE RK 23-1472, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlenen met ingang van 25 augustus 2023 tot 19 mei 2024. De uithuisplaatsing van [minderjarige] is noodzakelijk in het belang van diens verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW. Het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag in de zaak met zaaknummer C/02/407878 / JE RK 23-538 zal worden afgewezen nu de GI dit verzoek heeft ingetrokken én een plaatsing van [minderjarige] bij de vader niet langer aan de orde is.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat zij het betreurt dat de vader niet op de mondelinge behandeling is verschenen, temeer nu op dit moment geen (enkele vorm van) contact tussen [minderjarige] en de vader plaatsvindt. In zijn algemeenheid geldt dat het uitblijven van contact tussen een kind en een ouder een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling van een kind. Belangrijk is dan ook dat de GI de komende periode gaat onderzoeken wat de behoeften en mogelijkheden van zowel [minderjarige] als de vader zijn in het onderlinge contact en dat voor het herstellen van het contact, indien nodig, passende hulpverlening wordt ingezet. De kinderrechter verzoekt de vader met klem hieraan, in het belang van [minderjarige] , zijn medewerking te verlenen en daarbij serieus te kijken naar manieren waarop hij een vaderrol voor [minderjarige] kan vervullen.
Gelet op de aard van de maatregelen zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/407878 / JE RK 23-538
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van|
19 september 2023 tot 19 mei 2024;
wijst af het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag;
C/02/412942 / JE RK 23-1472
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 augustus 2023 tot 19 mei 2024.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 8 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.