In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de belangen van [minderjarige] voorop stonden. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, maar de kinderrechter heeft besloten deze maatregelen voor een kortere periode van zes maanden te verlengen, tot 3 maart 2024. Dit besluit is genomen in het licht van de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die zich in een kwetsbare positie bevindt en ondersteuning nodig heeft.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, en dat de huidige hulpverlening vanuit de GGZ onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zowel de ouders als de stiefmoeder zich bewust zijn van de problematiek en openstaan voor samenwerking met de GI en de hulpverlening. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI betrokken blijft bij de situatie van [minderjarige] en dat er samen met de ouders en de stiefmoeder gekeken moet worden naar de meest passende vorm van behandeling.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak zal op 6 februari 2024 opnieuw worden behandeld, waarbij de GI verslag moet uitbrengen over de voortgang van de hulpverlening en het resterende deel van het verzoek.