ECLI:NL:RBZWB:2023:8254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/02/412526 / JE RK 23-1395
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de belangen van [minderjarige] voorop stonden. De Gecertificeerde Instelling (GI) had verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een jaar, maar de kinderrechter heeft besloten deze maatregelen voor een kortere periode van zes maanden te verlengen, tot 3 maart 2024. Dit besluit is genomen in het licht van de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die zich in een kwetsbare positie bevindt en ondersteuning nodig heeft.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn, en dat de huidige hulpverlening vanuit de GGZ onvoldoende resultaat heeft opgeleverd. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zowel de ouders als de stiefmoeder zich bewust zijn van de problematiek en openstaan voor samenwerking met de GI en de hulpverlening. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI betrokken blijft bij de situatie van [minderjarige] en dat er samen met de ouders en de stiefmoeder gekeken moet worden naar de meest passende vorm van behandeling.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De zaak zal op 6 februari 2024 opnieuw worden behandeld, waarbij de GI verslag moet uitbrengen over de voortgang van de hulpverlening en het resterende deel van het verzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/412526 / JE RK 23-1395
Datum uitspraak: 24 augustus 2023
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
locatie te Tilburg,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats 2] .
De kinderrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling de partner van de vader, te weten [de stiefmoeder] (hierna te noemen de stiefmoeder), (ook) als belanghebbende aangemerkt, gelet op het feit dat zij met de vader samenleeft en [minderjarige] langer dan een jaar als behorende tot haar gezin heeft verzorgd en opgevoed.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 31 juli 2023, ingekomen bij de griffie op
31 juli 2023;
- de stelbrief van mr. Paniagua van 17 augustus 2023;
- de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad) van
22 augustus 2023.
Op 24 augustus 2023 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren mondeling behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader en de stiefmoeder,
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om met de kinderrechter over het verzoek van de GI te praten tijdens een kindgesprek op 22 augustus 2023. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Laatstelijk is bij beschikking van 25 augustus 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag verlengd met ingang van 3 september 2022 tot 3 september 2023.
Op grond van deze machtiging woont [minderjarige] bij haar vader en stiefmoeder.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het verzoekschrift, naar voren gebracht dat vanwege uitval van de voorgaande jeugdzorgwerker er lange tijd geen jeugdzorgwerker bij de ouders en [minderjarige] betrokken is geweest. De GI betreurt dit zeer en maakt daarvoor haar excuses. Sinds 1 mei 2023 is een nieuwe jeugdzorgwerker aangesteld. Gezien wordt dat [minderjarige] zich in een loyaliteitsstrijd bevindt. Zij wil voldoen aan de wensen en verwachtingen van de mensen om haar heen en vindt het heel lastig aan te geven wat zij zelf wil. Dit vraagt veel van [minderjarige] en maakt dat het niet altijd goed met haar gaat. [minderjarige] automutileert en loopt regelmatig weg van huis. Zij geeft aan haar veilige plekje binnen het gezin van de vader nog niet te hebben gevonden. Ook op school gaat het niet altijd goed met [minderjarige] . Na afsluiting van het behandelprogramma FFT dat [minderjarige] en de ouders samen hebben gevolgd bij de Viersprong, is [minderjarige] gestart met een individueel behandeltraject bij de GGZ. Deze behandeling is tot op heden onvoldoende om tot een positieve verandering bij [minderjarige] te komen. Zij zit nog altijd niet goed in haar vel. In de komende drie maanden wil de GI onderzoeken wat voor [minderjarige] een passende vorm van behandeling is. Met [minderjarige] en de moeder, maar nog niet met de vader en de stiefmoeder, is gesproken over een eventuele plaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep waar zij kan werken aan het leren herkennen van haar emoties, het vormen en opkomen van haar eigen mening, het vergroten van haar zelfvertrouwen en waar zij psycho-educatie krijgt over haar problematiek. Dit moet echter nog nader worden onderzocht en besproken met beide ouders. Ook wil de GI hierover nog overleggen met de reeds betrokken hulpverening. De GI hoopt op deze manier te komen tot een gepaste vorm van behandeling van [minderjarige] die aansluit bij haar wensen en waar beide ouders achter kunnen staan. Verzocht is om een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, maar de GI kan ermee instemmen indien de maatregelen voor een kortere duur worden toegewezen onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek om zicht te houden op de ontwikkelingen in de komende maanden.
[minderjarige] heeft in het kindgesprek met de kinderrechter verteld dat zij niet zo lekker in haar vel zit. [minderjarige] krast zichzelf wel eens met als doel de stress die zij ervaart te verminderen. Zij krijgt op dit moment behandeling om over haar gevoelens te praten en trauma te verwerken in de vorm van EMDR. Haar huidige therapeut wordt binnenkort vervangen door een andere therapeut en dat vindt [minderjarige] best eng. [minderjarige] kan instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling, maar twijfelt enigszins over een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Met haar is de optie van een behandelgroep besproken. [minderjarige] kan daar wel achter staan omdat ze dan meer hulp zal krijgen. Tegelijkertijd zou [minderjarige] graag bij haar moeder willen wonen. Zij kan goed met haar moeder praten. Haar moeder heeft nu een eigen woning waar voldoende plek voor haar is.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de GI veel steken heeft laten vallen in het afgelopen jaar. Er is lange tijd geen jeugdzorgwerker betrokken geweest, terwijl de moeder hier meerdere malen om heeft gevraagd. Anders dan de GI in haar verzoekschrift lijkt te stellen, verleent de moeder wel haar emotionele toestemming aan [minderjarige] voor haar verblijf bij de vader en de stiefmoeder. Hierover vindt geen strijd plaats tussen de ouders. Wel twijfelt de moeder of het gezin van de vader op dit moment de juiste plek voor [minderjarige] is om in op te groeien. Ook twijfelt de moeder of [minderjarige] bij haar beter af zou zijn. Zij fungeert nu als vertrouwenspersoon voor [minderjarige] , en belangrijk is dat dit zo blijft. [minderjarige] heeft heel veel meegemaakt. Hierdoor heeft zij problematiek ontwikkeld, waarvoor zij passende behandeling moet krijgen. De moeder staat vooralsnog niet achter een plaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep. Dit zou [minderjarige] namelijk het gevoel kunnen geven dat zij in de steek wordt gelaten hetgeen moet worden voorkomen. De moeder voelt dan ook meer voor een dagbehandeling. Belangrijk is echter dat niet alleen [minderjarige] , maar ook de volwassenen om haar heen zich gaan inzetten om tot een verbetering van de situatie te komen. De moeder is zich hiervan bewust, en wil graag werken aan een betere communicatie tussen haar en de vader. Daarvoor wordt mediation en systeemtherapie ingezet. De moeder staat hierover open en zal hieraan haar medewerking verlenen. Aan de gronden van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing wordt nog steeds voldaan. De moeder staat dan ook achter een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , maar zij acht een verlengingstermijn van een jaar op dit moment niet passend. Belangrijk is dat zaken snel opgepakt gaan worden en dat hierop zicht wordt gehouden. Om die reden verzoekt de moeder het verzoek van de GI tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor een half jaar toe te wijzen, onder aanhouding van het resterende deel.
De vader en de stiefmoeder hebben tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij herkennen dat [minderjarige] het moeilijk heeft bij hen thuis en niet lekker in haar vel zit. De behandeling bij de GGZ stagneert omdat [minderjarige] er moeite mee heeft om uit zichzelf te praten. De komende wisseling van therapeut doet [minderjarige] evenmin goed. [minderjarige] is eerder op een behandelgroep geplaatst geweest, maar dit heeft destijds niet geholpen. De vader en de stiefmoeder vragen zich dan ook af of een behandelgroep voor [minderjarige] het beste zou zijn. Zij staan meer achter een dagbehandeling. De GGZ gaat de hulp voor [minderjarige] intensiveren. Ook gaat [minderjarige] een SOVA-training volgen. De vader en de stiefmoeder zijn bereid hun medewerking te verlenen aan hulpverlening waar nodig om de situatie voor [minderjarige] te verbeteren. Bij de vader vindt op dit moment diagnostiek plaats bij de GGZ. De vader en de stiefmoeder kunnen instemmen met een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , maar overeenkomstig de moeder heeft aangevoerd zien zij, in het belang van [minderjarige] , reden om beide maatregelen voor kortere duur dan een jaar te verlengen.
Uit de van de zijde van de Raad overlegde toetsing blijkt dat de Raad de visie van de GI deelt. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing dragen er op dit moment het meest aan bij dat het goed blijft gaan met [minderjarige] omdat haar perspectief nog niet helder is. [minderjarige] heeft op verschillende woonplekken gewoond. Ze vindt het moeilijk om aan te geven wat ze echt zelf wil omdat ze loyaal wil zijn aan zowel de moeder als de vader en de stiefmoeder. De Raad acht het van belang dat de mening van [minderjarige] hierin wordt meegenomen. Daarnaast verloopt de samenwerking tussen de ouders met ups en downs. Belangrijk is dat de GI betrokken blijft om het proces naar een perspectiefbiedende plaats, waar [minderjarige] zich veilig voelt, te blijven volgen en zo nodig te sturen. Een onderzoek naar een gezagsbeëindiging is momenteel niet op zijn plaats. Geadviseerd wordt de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

De beoordeling

Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Overwegingen
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht stelt de kinderrechter vast dat de zorgen over [minderjarige] nog onverminderd aanwezig zijn. [minderjarige] zit niet lekker in haar vel waardoor zij in haar ontwikkeling wordt belemmerd. De huidige hulpverlening vanuit de GGZ, alsook de hulpverlening die eerder is ingezet, heeft tot op heden onvoldoende resultaat gehad voor [minderjarige] . Belangrijk is dat [minderjarige] een intensievere behandeling gaat krijgen, en dat deze behandeling aansluit bij de wensen van [minderjarige] . [minderjarige] dient hierin dan ook goed gehoord te worden. Gebleken is dat de ouders van [minderjarige] de problematiek van [minderjarige] erkennen en inzien dat zij meer nodig heeft aan behandeling dan haar tot op heden wordt geboden. Omdat de samenwerking tussen de ouders wisselend verloopt acht de kinderrechter het van belang dat de GI bij [minderjarige] en de ouders betrokken blijft om samen met hen te beslissen welke (vorm van) behandeling voor [minderjarige] nodig is. Zij is dan ook van oordeel dat hulpverlening in het gedwongen kader vooralsnog moet worden voortgezet om de belangen van [minderjarige] te waarborgen. Hieruit volgt dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling nog altijd wordt voldaan (artikel 1:255, eerste lid, van het BW).
Ook wordt naar het oordeel van de kinderrechter nog steeds voldaan aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader (artikel 1:265b, eerste lid). Weliswaar voelt [minderjarige] zich niet volledig veilig in het gezin van de vader, maar gezien haar kwetsbaarheid en de verschillende verblijfsplekken die zij in haar leven al heeft gehad acht de kinderrechter het op dit moment niet in haar belang om van plek te wisselen. Wel zal de komende periode goed bekeken moeten worden waar het toekomstperspectief van [minderjarige] is gelegen; bij de vader, de moeder of elders, en wat een wisseling van verblijfsplek voor [minderjarige] betekent. Belangrijk is dat hierover zo snel als mogelijk duidelijkheid gaat komen.
Gelet op het voorgaande, en conform het door de Raad gegeven advies, zal de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] dan ook worden verlengen. In haar overweging neemt de kinderrechter mee dat de ouders en de stiefmoeder achter een verlenging van beide maatregelen staan.
Evenals de ouders en de stiefmoeder ziet de kinderrechter grond om de maatregelen voor een kortere periode te verlengen dan verzocht door de GI, te weten voor een half jaar in plaats van een jaar, onder aanhouding van het resterende deel. De kinderrechter wil graag vinger aan de pols houden. Hoewel er al lange tijd (forse) zorgen zijn over [minderjarige] , heeft het na de uitval van de vorige jeugdzorgwerker lang geduurd voordat een nieuwe jeugdzorgwerker voor [minderjarige] en de ouders is aangesteld. De huidige jeugdzorgwerker is in mei 2023 aangesteld. Op dat moment had al goed bekeken moeten worden wat [minderjarige] nodig heeft en welke behandeling daarbij het beste aansluit. De kinderrechter constateert echter dat deze belangrijke vragen tot op heden onbeantwoord zijn gebleven. Dit is niet in het belang van [minderjarige] en heeft in de afgelopen maanden mogelijk tot een verergering van haar problematiek geleid.
De komende tijd dient door de GI dan ook voortvarend te worden opgetreden, waarbij samen met [minderjarige] , de ouders en de stiefmoeder alsook de reeds betrokken zorg onderzocht gaat worden wat voor [minderjarige] , gezien haar problematiek, aan behandeling ingezet moet worden en in welke vorm dit dient plaats te vinden. Daarin dient door de GI zorgvuldig te worden opgetreden, temeer omdat beide ouders en de stiefmoeder aangeven dat zij, anders dan de GI, een plaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep niet in haar belang achten. Dit betekent echter niet dat deze vorm van behandeling bij voorbaat niet tot de mogelijkheden zou behoren. Indien uit nader overleg met de betrokken hulpverlening zou blijken dat een plaatsing van [minderjarige] op een behandelgroep de meest passende vorm van behandeling zou zijn om optimaal te kunnen inzetten op een vermindering van haar problematiek, dan dient hiernaar serieus te worden gekeken. De kinderrechter verzoekt de ouders en de stiefmoeder zich in dat geval het overleg en de samenwerking met de GI en de betrokken hulpverlening aan te blijven gaan, en zich open te stellen voor de input die hen wordt gegeven. Belangrijk is dat voor [minderjarige] de juiste behandeling gaat plaatsvinden.
Gezien wordt overigens dat de ouders en de stiefmoeder het beste voor [minderjarige] willen. Zij zijn zeer begaan met haar en staan open voor samenwerking met elkaar, de GI en de hulpverlening om te werken aan een verbetering van de situatie voor [minderjarige] . Dit stemt de kinderrechter gerust en is een compliment waard naar de ouders en de stiefmoeder. Het enkel inzetten van hulpverlening voor [minderjarige] is echter niet voldoende. Ook de ouders en de stiefmoeder zijn aan zet om te werken aan zichzelf en/of een verbetering van hun onderlinge relatie. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders en de stiefmoeder zich daarvan bewust zijn; de vader is (eveneens) onder behandeling van de GGZ, en voor de ouders en de stiefmoeder gaat mediation en systeemtherapie worden opgestart. Van belang is dat de GI de ouders hierin, daar waar nodig, gaat begeleiden.
Het vorenstaande betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader (zonder gezag) zal worden verlengd met ingang van 3 september 2023 tot 3 maart 2024, en dat de beslissing op het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot de hierna in het dictum genoemde PRO FORMA datum. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op deze pro forma datum schriftelijk verslag aan de kinderrechter zal doen over het verloop van de maatregelen en de hulpverlening. Verder dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterend deel van het verzoek.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 3 september 2023 tot 3 maart 2024;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag met ingang van 3 september 2023 tot 3 maart 2024;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] aan tot
6 februari 2024 PRO FORMA, in afwachting van het schriftelijke verslag van de GI zoals weergegeven in de beoordeling en het standpunt van de GI over het resterend verzoek;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2023 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 15 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch