ECLI:NL:RBZWB:2023:8256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/02/414039 / KG ZA 23-454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over zorgregeling en benoeming bijzondere curator voor minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 oktober 2023, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, eiser, tegen de vrouw, gedaagde, met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2011. De man vordert dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de eerder overeengekomen zorg- en contactregeling, waarbij het kind om de week bij hem verblijft. De vrouw voert verweer en stelt dat een week-op-week-af-regeling niet meer passend is gezien de huidige situatie van het kind, dat inmiddels naar de middelbare school gaat en behoefte heeft aan stabiliteit in zijn woon- en leefsituatie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2023 is gebleken dat er veel tussen partijen is gebeurd, wat heeft geleid tot een verstoorde onderlinge verstandhouding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen vaststaat. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure om te adviseren over de vorderingen. De voorzieningenrechter heeft besloten dat er een hulpverleningstraject moet komen onder de paraplu van het Uniform Hulpaanbod (UHA) om de onderlinge strijd tussen partijen te verminderen en om afspraken te maken die in het belang van het kind zijn.

De voorzieningenrechter heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind tweewekelijks van donderdagavond tot maandagmiddag bij de man verblijft. Tevens is er een bijzondere curator benoemd om de belangen van het kind te behartigen. De voorzieningenrechter heeft de vrouw opgedragen om de noodzakelijke spullen van het kind aan de man af te geven en heeft bepaald dat beide ouders zonder expliciete toestemming van de andere ouder met het kind naar België mogen reizen. De vordering van de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen is afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie: Breda
Zaaknummer: C/02/414039 / KG ZA 23-454
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. K.T.J.M. Pijls-olde Scheper te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 september 2023 met 13 producties;
- het door [minderjarige] ingezonden reactieformulier met brief, binnengekomen bij de rechtbank op 2 oktober 2023;
- de brief van mr. Pijs-olde Scheper van 12 oktober 2023 met 1 productie;
- de brief van mr. Van de Laar van 13 oktober 2013 met 3 producties.
1.2
Op 17 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld omdat het belang van [minderjarige] en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een medewerkster namens de Raad aanwezig.
1.4
Voorafgaande aan deze mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter met [minderjarige] gesproken over de vorderingen. Daarnaast heeft [minderjarige] een brief aan de voorzieningenrechter geschreven.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Het gezamenlijk ouderlijk gezag is in het gezagsregister aangetekend.
2.3
Partijen zijn mondeling een co-ouderschapsregeling overeengekomen, waarbij [minderjarige] in de even weken vanaf vrijdag na school tot vrijdag in de oneven weken bij de man verblijft en vanaf vrijdag in de oneven weken na school tot vrijdag in de even weken bij de vrouw. Aan deze regeling hebben partijen vanaf oktober 2022 tot 28 juli 2023 uitvoering gegeven.
2.4
[minderjarige] verblijft sinds 28 juli 2023 volledig bij de vrouw. De man en [minderjarige] hebben sindsdien enkele malen (fysiek) contact met elkaar gehad.
2.5
Op 19 september 2023 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaaknummer C/02/414218 / FA RK 23-4488) strekkende tot het vaststellen van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling).

3.De vorderingen

3.1
De man vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I.
de vrouw te veroordelen tot nakoming van de overeengekomen zorg- en contactregeling inhoudende dat [minderjarige] één week per veertien dagen van vrijdag in de even weken 17.00/18.00 uur tot vrijdag in de oneven weken 17.00/18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw [minderjarige] op de vrijdagen in de even week tussen 17.00/18.00 uur naar de man brengt op het [woonadres] en de man [minderjarige] op de vrijdagen in de oneven week tussen 17.00/18.00 uur terugbrengt naar de vrouw, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat de vrouw, nadat het vonnis is betekend, nalatig is/blijft aan het door de voorzieningenrechter in het vonnis bepaalde te voldoen;
II.
De vrouw te veroordelen aan de man op de vrijdagen in de even weken om 17.00/18.00 uur alle spullen van [minderjarige] af te geven, waaronder zijn schoolspullen, voetbalspullen en overige spullen die [minderjarige] gedurende de week nodig heeft, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat de vrouw, nadat het vonnis is betekend, nalatig is/blijft aan het door de voorzieningenrechter in het vonnis bepaalde te voldoen;
III.
Te bepalen dat beide partijen, zonder expliciete toestemming van de andere ouder, gerechtigd zijn om met [minderjarige] te reizen naar en te verblijven in België;
IV. de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
Subsidiair
I.
Een zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat de vrouw, nadat het vonnis is betekend, nalatig is/blijft aan het door de voorzieningenrechter in het vonnis bepaalde te voldoen;
II.
Te bepalen dat beide partijen, zonder expliciete toestemming van de andere ouder, gerechtigd zijn om met [minderjarige] te reizen naar en te verblijven in België;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.3
Door en namens de man is, kort samengevat, aangevoerd dat er veel tussen partijen is gebeurd waardoor de onderlinge verstandhouding verstoord is geraakt. [minderjarige] mag hiervan echter niet de dupe worden. Er is langere tijd uitvoering gegeven aan een co-ouderschapsregeling in de vorm van een week-op-week-af-regeling die goed verliep, maar vanaf de zomervakantie zijn er problemen over deze regeling ontstaan vanwege een discussie tussen partijen over de invulling van de vakantie. De man heeft geprobeerd zich nadien te voegen naar de wensen van de vrouw om in ieder geval enig contact te hebben met [minderjarige] , maar gebleken is dat dit niet de oplossing is. De man heeft [minderjarige] in de afgelopen paar maanden nauwelijks gezien, hetgeen hem zeer veel verdriet doet. De man mist [minderjarige] en hij wil er als vader voor [minderjarige] zijn. Bovendien is het voor [minderjarige] belangrijk dat hij een goed contact heeft met zijn beide ouders. Nu partijen er samen niet aan uitkomen, acht de man het dan ook van belang dat er een zorgregeling wordt vastgelegd. Dit zodat hierover duidelijkheid bestaat. De man streeft nog altijd een co-ouderschapsregeling na zoals eerder mondeling overeengekomen tussen partijen, maar de man ziet ook in dat een dergelijke regeling moet passen bij de wensen en behoeften van [minderjarige] . De man staat ervoor open om tot een andere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen voor zover dit in het belang van [minderjarige] zou zijn, maar hij wil niet dat het contact tussen hem en [minderjarige] beperkt blijft tot de weekenden en vakanties. Ook doordeweeks wenst de man betrokkenheid bij het leven van [minderjarige] .
3.4
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man, voor zover het betreft het bepalen van een co-ouderschapsregeling waarbij [minderjarige] om de week bij de man verblijft, het opleggen van dwangsommen en een veroordeling van haar in de proceskosten.
3.5
Door en namens de vrouw is, kort samengevat, aangevoerd dat zij open staat voor contact tussen de man en [minderjarige] , en dat zij dit contact nooit in de weg zal staan. Een week-op-week-af-regeling is echter niet meer passend bij de huidige situatie. [minderjarige] gaat inmiddels naar de middelbare school dat veel van hem vraagt en waarbij het belangrijk is dat hij gedurende de week rust in zijn woon- en leefsituatie ervaart om zich zo goed mogelijk op zijn school en huiswerk te kunnen richten. Daarnaast speelt het sociale leven van [minderjarige] zich nu af in [woonplaats 2] , waar zijn huidige vrienden wonen en waar ook zijn voetbalvereniging zit. Een regeling, waarbij [minderjarige] één keer in de veertien dagen een lang weekend bij de man verblijft, past beter bij de huidige situatie en sluit bovendien aan bij hetgeen [minderjarige] wil in het contact met de man. Belangrijk is dat de belangen van [minderjarige] centraal worden gesteld. De vrouw ervaart veel frustraties rondom het handelen van de man. De onderlinge verstandhouding is verstoord en de communicatie verloopt moeizaam.
3.6
[minderjarige] heeft in zijn brief en in het kindgesprek met de voorzieningenrechter, kort samengevat, aangegeven dat er in het afgelopen jaar best veel dingen zijn gebeurd waardoor hij zijn vader nu minder ziet. [minderjarige] heeft het naar zijn zin bij zijn moeder in [woonplaats 2] waar hij nieuwe vrienden heeft gemaakt en naar de voetbal gaat. Bij zijn vader in [woonplaats 1] heeft hij een eigen hond en meer ruimte, maar is afspreken met vrienden lastiger. Dit maakt dat [minderjarige] niet (meer) achter het uitvoeren van een week-op-week-af-regeling staat. Bovendien heeft zijn moeder altijd het meest voor hem gezorgd, en [minderjarige] wil dit graag zo houden ondanks dat hij zijn vader ook aardig vindt. [minderjarige] kan zich vinden in een regeling waarbij hij één keer in de twee weken van donderdag uit school tot maandag naar school bij zijn vader zou zijn. Hij acht het daarbij van belang dat hij bij zijn vader een eigen kamer en spullen houdt.

4.De beoordeling

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen vast.
Uniform Hulpaanbod
4.2
Zoals tijdens de mondelinge behandeling al aan partijen is meegedeeld, is de voorzieningenrechter met de Raad van oordeel dat de problematiek van partijen dringend vraagt om de inzet van een passend hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder onder de paraplu van het Uniform Hulpaanbod (UHA). Er is veel tussen partijen gebeurd, waarbij de strijd tussen partijen hardnekkiger lijkt te worden. Dit heeft een negatieve invloed op de onderlinge samenwerking en communicatie van partijen met betrekking tot [minderjarige] . Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders (ook na het uiteen gaan) het ouderschap over hun kind samen vorm geven en uitoefenen. Partijen hebben hulp nodig om de onderlinge strijd te staken en samen te komen tot afspraken die zowel voor [minderjarige] als henzelf uitvoerbaar zijn en die passen bij de huidige situatie. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij contact heeft met zijn beide ouders, en dat dit contact plezierig en zonder ballast kan plaatsvinden.
Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven open te staan voor een dergelijk hulpverleningstraject en bereid te zijn hieraan hun medewerking te verlenen. Daarbij hebben partijen ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en [minderjarige] voor hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 17 oktober 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat partijen met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
Daarbij wijst de voorzieningenrechter partijen erop dat deelname aan het hulpverleningstraject weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend is. Van partijen wordt dan ook een serieuze inspanning verlangd om het traject tot een goed einde te brengen.
4.3
Met de inzet van het hulpverleningstraject gaan partijen, zoals tijdens de mondelinge behandeling besproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van de kinderen
(zware systeemgerichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar;
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
4.4
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht (bijlage 1).
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5
Na afloop van het hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/414218 / FA RK 23-4488. Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden. Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA-rapportage uiterlijk op dinsdag 30 april 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, in de hiervoor genoemde bodemprocedure in te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.6
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken.
4.7
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA-rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de bodemprocedure C/02/414218 / FA RK 23-4488 een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door partijen komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om te vermelden?
4.1
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank partijen (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.13
In verband met de verwijzing van partijen naar het zorgloket is een beslissing op de vorderingen van de man tot het vaststellen van een zorgregeling en het opleggen van een dwangsom aan de vrouw in deze procedure niet meer nodig. De omgang tussen [minderjarige] en zijn beide ouders zal, zoals met partijen besproken, in het hulpverleningstraject, dus in de bodemprocedure aan de orde worden gesteld. De onderhavige zaak zal nu bij eindvonnis worden afgedaan en de resultaten van het hulpverleningstraject zullen worden meegenomen in de reeds door de man gestarte bodemprocedure bekend onder C/02/414218 / FA RK 23-4488.
Voorlopige zorgregeling
4.14
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen en de Raad nog gesproken over een voorlopige zorgregeling tot aan de mondelinge behandeling van de bodemprocedure bekend onder C/02/414218 / FA RK 23-4488. Partijen hebben overeenstemming bereikt over een voorlopige zorgregeling die start in week 44 (even week), en waarbij [minderjarige] één keer in de veertien dagen een lang weekeinde tot maandagmiddag uit school bij de man verblijft en het vervoer bij helfte wordt verdeeld. Partijen verschillen van mening over de eerste dag van verblijf van [minderjarige] bij de man; de man heeft aangegeven te willen dat [minderjarige] vanaf woensdagavond bij hem verblijft, de vrouw heeft de donderdagavond als startmoment bepleit. Partijen zijn hier samen niet aan uit gekomen tijdens de mondelinge behandeling, zodat de voorzieningenrechter hierover een beslissing zal nemen.
4.15
De voorzieningenrechter acht het op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] om het tweewekelijkse verblijf van [minderjarige] bij de man te laten starten op de donderdagavond. Er is veel gebeurd in de afgelopen maanden, waarbij [minderjarige] beperkt contact heeft gehad met de man. Dit heeft enige afstand tussen de man en [minderjarige] gecreëerd, en deze afstand dient hersteld te worden. Dit zal het nodige van [minderjarige] vragen en voorkomen moet worden dat [minderjarige] hierin overvraagd wordt. Een voorlopige zorgregeling waarbij [minderjarige] vooralsnog tweewekelijks bij de man verblijft van donderdagavond tot maandagmiddag uit school acht de voorzieningenrechter onder de huidige omstandigheden dan ook het meest passend.
4.16
[minderjarige] heeft op donderdagavond voetbaltraining. De voorzieningenrechter zal bepalen dat de man [minderjarige] aansluitend aan zijn voetbaltraining ophaalt zodat de man, indien door hem gewenst, aanwezig kan zijn bij (een deel van) de voetbaltraining van [minderjarige] . Dit betekent dat de man [minderjarige] zowel haalt als terugbrengt naar de vrouw. Indien de man, om hem moverende redenen, hiermee niet kan instemmen, dan geldt de tussen partijen overeengekomen afspraak, namelijk dat het vervoer van [minderjarige] bij helfte wordt verdeeld, waarbij de vrouw [minderjarige] op donderdagavond na de voetbaltraining naar de man brengt, en de man [minderjarige] op maandagmiddag uit school terugbrengt naar de vrouw.
4.17
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het partijen vrij staat om op termijn, in goed onderling overleg, voormelde regeling uit te breiden, indien passend in de voortgang van het hulpverleningstraject.
4.18
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling gesproken over een verblijf van [minderjarige] bij de man in de herfstvakantie. Zij hebben hierover samen afspraken met elkaar gemaakt. Nu de herfstvakantie reeds geëindigd is, is een weergave van deze afspraken in dit vonnis niet relevant. De voorzieningenrechter laat dit achterwege.
Afgifte spullen
4.19
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat voor een verblijf van [minderjarige] noodzakelijk is dat [minderjarige] in ieder geval zijn kleding, voetbalspullen en schoolspullen heeft. Partijen overeengekomen dat de vrouw de kleding en voormelde spullen van [minderjarige] aan de man zal afgeven op het moment van verblijf van [minderjarige] bij de man. Hiermee wordt het belang van [minderjarige] gediend. Dienovereenkomstig zal dan ook worden beslist.
Reizen naar en verblijven in België
4.2
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw geen verweer voert tegen de vordering van de man om te bepalen dat beide partijen, zonder expliciete toestemming van de andere ouder, gerechtigd zijn om met [minderjarige] te reizen naar en te verblijven in België. Gezien de woonplaatsen van beide partijen die dicht bij de grens van België liggen en de omstandigheid dat de man een relatie heeft met een vrouw die net over de grens van Nederland in België woont, acht de voorzieningenrechter het in het belang van [minderjarige] dat hij vrij kan reizen naar en verblijven in België. Dit betekent dat deze vordering van de man zal worden toegewezen.
Dwangsommen
4.21
De door de man gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen. Er zijn geen aanwijzingen dat de vrouw dit vonnis niet zal nakomen.
Benoeming bijzondere curator
4.22
De voorzieningenrechter is op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat zich met betrekking tot [minderjarige] een belangenstrijd in de zin van artikel 1:250 BW voordoet, welke strijd zich toespitst op zorgregeling tussen [minderjarige] en zijn beide ouders. Partijen blijken niet in staat daarover onderling overeenstemming te bereiken, daarbij rekening houdend met de geuite wensen en behoeften van [minderjarige] , zodat er sprake is van een strijd tussen het belang van partijen en [minderjarige] . Dit is voor de voorzieningenrechter aanleiding geweest om tijdens de mondelinge behandeling aan te kondigen dat een bijzondere curator voor [minderjarige] zal worden benoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [minderjarige] gebaat is bij een onafhankelijk persoon die gesprekken met hem gaat voeren en hem gaat helpen de situatie te overzien. Dit zodat voor [minderjarige] duidelijk gaat worden wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn in het contact en het verblijf bij zijn beide ouders, zodat hij, goed geïnformeerd, zijn mening en gevoelens over de onderwerp en de situatie onder woorden kan brengen en de bijzondere curator [minderjarige] ter zake ook in rechte kan vertegenwoordigen (de bodemprocedure).. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter ambtshalve een bijzondere curator over [minderjarige] benoemen. Aan de bijzondere curator zal worden verzocht om in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414218 / FA RK 23-4488 te rapporteren en zonodig ook namens [minderjarige] verzoeken te doen.
4.23
Mr. L.E. Swart, advocaat, kantoorhoudende te Roosendaal, is bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. Voor de duur van de procedure (in eerste aanleg) dient de bijzondere curator de belangen van [minderjarige] te behartigen.
4.24
De bijzondere curator dient te onderzoeken:
- wat de wensen en behoeften van [minderjarige] zijn ten aanzien van de zorgregeling;
- of het belang van [minderjarige] gediend is met een wijziging van de eerder tussen partijen mondeling overeengekomen zorgregeling, inhoudende een co-ouderschapsregeling (week-op-week-af-regeling).
Indien de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, dan staat het haar eveneens vrij een advies uit te brengen over de benodigde hulpverlening ten behoeve van [minderjarige] . Tevens dient de bijzondere curator te onderzoeken of een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoort.
4.25
Indien de bijzondere curator niet buiten rechte een oplossing weet te bereiken, kan zij [minderjarige] in rechte vertegenwoordigen en met betrekking tot het verzoek een advies aan de rechtbank uitbrengen in de vorm van een verslag van bevindingen. Zoals hiervoor overwogen wordt de bijzondere curator verzocht dit verslag in te dienen in voormelde bodemprocedure. Desgewenst kan de bijzondere curator als vertegenwoordiger van [minderjarige] een zelfstandig verzoek indienen.
4.26
De bijzondere curator wordt verzocht gesprekken te voeren met [minderjarige] , de moeder en de vader individueel en bij voorkeur ook met de ouders gezamenlijk ofwel de ouders en [minderjarige] gezamenlijk.
Het staat de bijzondere curator vrij gesprekken te voeren met overige betrokken personen, die informatie over [minderjarige] kunnen verschaffen. Ook staat het de bijzondere curator vrij in contact te treden met de hulpverleners die in het kader van het UHA traject zullen worden betrokken.
4.27
De voorzieningenrechter wijst partijen er op dat zij de verplichting hebben aan de door de bijzondere curator te geven instructies gevolg te geven.
4.28
Verder verzoekt de voorzieningenrechter de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 van het BW in acht te nemen.
Proceskosten
4.29
De vordering van de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen, zal worden geweigerd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van proceskosten in familiezaken. De voorzieningenrechter zal derhalve bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
voorlopige zorgregeling
5.1
bepaalt dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopig, totdat nader wordt beslist, recht hebben op contact met elkaar tweewekelijks van donderdagavond tot maandagmiddag uit school, welke regeling start in week 44 (even week), zulks met verwijzing naar het hierboven onder 4.15 tot en met 4.17 bepaalde;
afgifte spullen
5.2
bepaalt dat de vrouw aan de man de voor [minderjarige] noodzakelijke kleding, voetbalspullen en sportpullen afgeeft op het moment van verblijf van [minderjarige] bij de man;
reizen naar en verblijven in België
5.3
bepaalt dat beide partijen, zonder expliciete toestemming van de andere partij, gerechtigd zijn om met [minderjarige] te reizen naar en te verblijven in België;
UHA
5.4
verwijst partijen en [minderjarige] voor een hulpverleningstraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal partijen en [minderjarige] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van [minderjarige] verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4
verzoekt het loket om
uiterlijk dinsdag 30 april 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414218 / FA RK 23-4488 de rapportage over het verloop en het resultaat van het hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA-rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.6
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA-rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.7
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het hulpverleningstraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414218 / FA RK 23-4488 onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.9 opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.8
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen;
bijzondere curator
5.9
benoemt ambtshalve - met inachtneming van het hiervoor overwogene – tot bijzonder curator over [minderjarige] :
mr. L.E. Swart, advocaat,
kantoorhoudende te Roosendaal;
5.1
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk op
30 april 2024aan de rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen in de bodemprocedure bekend onder zaaknummer C/02/414218 / FA RK 23-4488 en daarbij een standpunt over de vorderingen in te nemen;
5.11
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
proceskosten
5.12
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Leuven, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2023 in tegenwoordigheid van mr. Snatersen, griffier.