Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond, op 18 juni 2020 te Tilburg Centrum-Oost. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is eerder behandeld op 11 januari 2022, waarbij de officier van justitie de gelegenheid kreeg om een aanvullende verklaring van de verbalisant in te dienen. Op 7 november 2023 vond de zitting plaats, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. P.C. van den Aarsen, en de zittingsvertegenwoordiger, mr. E.M. Morsink, aanwezig waren. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat de verbalisant ten onrechte had genoteerd dat de betrokkene de gedraging erkende. Tevens werd aangevoerd dat de verbalisant geen rechtstreeks zicht had op het verkeerslicht.
De kantonrechter oordeelde dat uit de stukken, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bleek dat de gedraging was verricht. De verklaring van de verbalisant biedt in zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voldoende grondslag voor de vaststelling van de gedraging, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid van die verklaring twijfelen. De kantonrechter zag geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en verklaarde het beroep ongegrond. Ook het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen.