ECLI:NL:RBZWB:2023:8291

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
C/02/414680 / JE RK 23-1782
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om oplegging van een dwangsom in het kader van een bekrachtigde schriftelijke aanwijzing betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzorging en opvoeding van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, om een dwangsom op te leggen aan de moeder van de minderjarige, omdat zij een eerder gegeven schriftelijke aanwijzing niet opvolgt. De schriftelijke aanwijzing, die op 16 mei 2023 door de GI is gegeven, is op 25 juli 2023 bekrachtigd door de rechtbank. De GI verzoekt nu om een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat de moeder de aanwijzing niet opvolgt.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks eerdere oproepen, niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De vader van de minderjarige steunt het verzoek van de GI en maakt zich zorgen over de opvoedsituatie van zijn dochter, die bij de moeder woont. De kinderrechter overweegt dat de situatie sinds de eerdere beschikking is gewijzigd, aangezien de moeder en de minderjarige zijn verhuisd en er nu sprake is van veelvuldig schoolverzuim van de minderjarige. De kinderrechter concludeert dat het opleggen van een dwangsom noodzakelijk is om de moeder te stimuleren tot nakoming van de schriftelijke aanwijzing.

De kinderrechter legt een dwangsom op van € 250,00, met een maximum van € 5.000,00, voor iedere keer dat de moeder zich niet houdt aan de afspraken met de GI. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct in werking treedt, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/414680 / JE RK 23-1782
Datum uitspraak: 30 november 2023
Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen de GI (gecertificeerde instelling),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. N. van Vliet te Breda.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 6 oktober 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader en zijn advocaat.
1.3.
De moeder, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De GI heeft op 16 mei 2023 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Hierin is het volgende opgenomen:
‘‘
Stichting Jeugdbescherming Brabant geeft de volgende aanwijzing(en):
U neemt contact op met Jeugdbescherming Brabant en maakt afspraken over contact tussen u en Jeugdbescherming Brabant in de vorm van fysieke afspraken welke minimaal tweemaandelijks zullen plaatsvinden, als ook het onderhouden van wekelijks contact via telefoon of mail. U maakt tijdens dit contact een afspraak met de jeugdbeschermers voor een huisbezoek en u verleent inzicht in de opvoedsituatie van uw kind. Vervolgafspraken (zowel telefonisch als fysiek) worden vanaf nu nagekomen.”
2.4.
Bij beschikking van 25 juli 2023 is de schriftelijke aanwijzing van de GI van 16 mei 2023 bekrachtigd.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt in het kader van de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 16 mei 2023 aan de moeder een dwangsom op te leggen van € 250,00 voor iedere dag dat de moeder de schriftelijke aanwijzing niet opvolgt.

4.De standpunten

4.1.
De GI geeft aan dat de rechtbank bij de beslissing tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 16 mei 2023 heeft nagelaten om zich in de motivering uit te laten over de verzochte dwangsom. Aangezien de moeder de reeds bekrachtigde schriftelijke aanwijzing nog steeds niet nakomt, is de GI van mening dat het noodzakelijk is dat er (alsnog) een dwangsom wordt verbonden aan de gegeven schriftelijke aanwijzing. Kort samengevat is de moeder niet bereid om mee te werken aan de ondertoezichtstelling.
Moeder weigert al het contact met de GI. Moeder weigert bovendien zicht te geven op de opvoedsituatie. Verder blijkt dat er sprake is van veelvoudig schoolverzuim van [minderjarige] op haar nieuwe school. De leerplichtambtenaar is ingeschakeld en er zal een proces-verbaal worden opgemaakt. De oplegging van een dwangsom is een laatste redmiddel om een uithuisplaatsing te voorkomen.
4.2.
Voor wat betreft de juridische grondslag van het verzoek is de GI van mening dat uit artikel 1:263 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) blijkt dat ook na de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing nog kan worden verzocht om daaraan een dwangsom te verbinden. De formulering van deze bepaling sluit dit niet uit. Dit blijkt tevens ook niet uit de wetsgeschiedenis of toelichting bij artikel 1:263 BW. Subsidiair is de GI van mening dat artikel 1:253a BW, waarbij latere verbinding van een dwangsom aan een door ouders voorgelegd geschil ook mogelijk is, analoog dient te worden toegepast op dit vraagstuk gezien de grote mate van gelijkenis.
4.3.
De vader en zijn advocaat ondersteunen het verzoek van de GI. De situatie ten opzichte van de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing op 25 juli 2023 is helaas onveranderd gebleven. De vader heeft inmiddels al tien jaar geen (structureel) contact meer met zijn dochter. Inmiddels zijn de moeder en [minderjarige] verhuisd en wonen zij “om de hoek” bij de vader. Dat heeft de situatie nog complexer gemaakt. [minderjarige] zoekt soms ook contact via Whatsapp met de vader. Zo heeft zij een berichtje gestuurd met de tekst: “Kom je mij halen?”. De vader maakt zich dus ernstig zorgen om [minderjarige] en het lukt hem niet om in contact te komen met de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter overweegt als volgt.
5.2.
Op grond van artikel 1:263 lid 3 BW kan de GI de kinderrechter verzoeken een schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Tegelijkertijd kan een door de wet toegelaten dwangmiddel worden verzocht bij niet nakoming van deze aanwijzing tenzij het belang van het kind zich tegen oplegging daarvan verzet. Ondanks dat artikel 1:263 lid 3 BW bepaalt dat een dwangmiddel
tegelijkertijdmet de bekrachtiging wordt verzocht, is de rechtbank van oordeel dat de GI ook nog
nade bekrachtiging oplegging van een dwangmiddel kan verzoeken. Indien dit niet het geval zou zijn, zou de GI genoodzaakt zijn een nieuwe — inhoudelijk identieke — schriftelijke aanwijzing te geven en daarvan opnieuw bekrachtiging te vragen, om te bewerkstelligen dat daaraan alsnog een dwangmiddel wordt verbonden (zie ook voor een vergelijkbare redenering rechtbank Midden-Nederland 29 mei 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:2319).
5.3.
De vraag rijst vervolgens welke dwangmiddel opgelegd mag worden. Ingevolge artikel 611a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan de kinderrechter op verzoek van een partij de wederpartij veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval aan hoofdveroordeling niet wordt voldaan. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat in de beschikking van 25 juli 2023 tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 16 mei 2023 het verzoek van de GI om een dwangsom op te leggen is afgewezen. Voordat het nieuwe verzoek om een dwangsom op te leggen inhoudelijk kan worden beoordeeld, moet eerst worden bekeken of de situatie is gewijzigd sinds de afwijzing van het eerder gedane verzoek (van 25 juli 2023) tot het opleggen van een dwangsom. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de moeder en [minderjarige] inmiddels zijn verhuisd en niet meer bij de grootmoeder (moederszijde) wonen. [minderjarige] en moeder wonen nu “om de hoek” bij de vader. Verder blijkt dat [minderjarige] bij een andere school staat ingeschreven. De kinderrechter stelt dus vast dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds de beslissing van 25 juli 2023 en dat maakt dat de GI kan worden ontvangen in haar verzoek om een dwangsom op te leggen.
5.4.
Geconstateerd wordt dat de moeder (nog steeds) niet bereid is om haar medewerking te verlenen om te werken aan de gestelde doelen binnen de ondertoezichtstelling. Er is bij de GI daardoor geen enkele zicht op de opvoedsituatie van de moeder en er kan nog steeds niet worden gewerkt aan contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] staat ingeschreven op een andere school en daar is aangegeven dat er sprake is van veelvuldig verzuim door [minderjarige] . De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het opleggen van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de schriftelijke aanwijzing die door de kinderrechter is bekrachtigd, is aangewezen.
5.5.
Bij het opleggen van een dwangsom in het kader van een schriftelijke aanwijzing komt de kinderrechter een discretionaire bevoegdheid toe. Dit betekent dat het de rechter vrij staat om onder andere de hoogte van de dwangsom vast te stellen, de voorwaarden voor en de frequentie van het verbeuren van de dwangsom vast te stellen, en het totaal aan dwangsommen te maximeren. Het is bij het opleggen van een dwangsom van belang dat er zo nauwkeurig mogelijk wordt bepaald welk handelen of nalaten tot verbeurte van een dwangsom leidt. In het dictum staat daarom vermeld in welke situaties de dwangsom kan worden verbeurd. Hoewel het niet is verzocht, ziet de kinderrechter aanleiding om de dwangsom op de hierna in het dictum te vermelden wijze aan een maximum te verbinden.
5.6.
Deze beslissing zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard omdat het in het belang van de minderjarige is dat de beslissingen direct in werking zullen treden, ongeacht een eventueel hoger beroep tegen de beslissing.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
legt in het kader van de beschikking van 25 juli 2023 tot bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing van 16 mei 2023 op aan de moeder een dwangsom van € 250,00 tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt, voor iedere keer dat dat zij zich niet houdt aan de één of meer van de volgende afspraken met de GI:
- Het wekelijkse telefonisch of e-mailcontact met de GI;
- Het tweemaandelijkse fysieke contact met de GI; of
- De toelating tot het huisbezoek van de GI;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzocht af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Sumner, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2023 in aanwezigheid van Weterings als griffier.