In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen voor de duur van twaalf maanden, evenals de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door zowel de vader als de moeder, en dat de kinderen momenteel bij de vader verblijven.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen, veroorzaakt door de conflicten tussen de ouders. De Raad heeft aangegeven dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de situatie te verbeteren, ondanks eerdere vrijwillige hulpverlening. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat een gedwongen ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en heeft de ouders aangespoord om actief deel te nemen aan de hulpverlening.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en de minderjarigen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van twaalf maanden. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend, zodat haar verblijf bij de vader geformaliseerd kan worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.