ECLI:NL:RBZWB:2023:8344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/02/375463 / FA RK 20-4133
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouden zorgregeling in afwachting van verloop ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, geboren uit een geregistreerd partnerschap dat op 17 september 2019 is ontbonden. De vrouw verzoekt om wijziging van het hoofdverblijf van de oudste minderjarige bij haar, en om een zorgregeling die inhoudt dat de kinderen onder begeleiding bij de man verblijven. De man verzoekt de gewijzigde zorgregeling van de vrouw toe te wijzen, maar verzet zich tegen de verzoeken die de vrouw heeft gedaan met betrekking tot de zorgregeling van de oudste minderjarige. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een mondelinge behandeling op 3 november 2023, waarbij partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De Raad heeft in eerdere rapporten geadviseerd om het hoofdverblijf van de kinderen niet te wijzigen en heeft een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing geadviseerd. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over de zorgregeling aan te houden voor de duur van acht maanden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling. De zaak is verwezen naar de gezinsmanager voor rapportage en advies over het verloop van de ondertoezichtstelling en de contacten tussen de vrouw en de kinderen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer: C/02/375463 / FA RK 20-4133
beschikking d.d. 28 november 2023
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: voorheen mr. A.N.E. Duerink – Bottinga te Terneuzen (onttrokken), thans mr. A.A. Broekman – de Feijter te Terneuzen,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.
Als belanghebbende in de onderhavige zaak wordt aangemerkt:
- Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd te Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 6 augustus 2020 ingekomen verzoekschrift wijziging hoofdverblijf, wijziging zorgregeling en wijziging kinderalimentatie, met bijlagen;
- de op 14 juli 2021 ontvangen negatieve terugmelding betreffende het UHA-traject;
- de brief van de Raad d.d. 26 juli 2021;
- het op 6 december 2021 ingekomen rapport en advies van de Raad;
- het F-formulier d.d. 8 maart 2022 van mr. De Nooijer;
- de brief d.d. 21 maart 2022 van mr. Broekman-de Feijter;
- het F-formulier d.d. 11 april 2022 van mr. Broekman-de Feijter;
- het F-formulier d.d. 2 november 2022 van mr. Broekman-de Feijter;
- het F-formulier d.d. 8 november 2022 van mr. De Nooijer;
- de brief d.d. 5 mei 2023 van mr. Broekman-de Feijter, tevens houdende een wijziging van het verzoek, met bijlagen;
- de brief d.d. 9 mei van mr. De Nooijer;
- het emailbericht van de Raad d.d. 10 mei 2023, met bijlage;
- het op 16 oktober 2023 ingekomen rapport en advies van de Raad;
- het F-formulier d.d. 24 oktober 2023 van mr. Broekman-de Feijter.
1.2
De verzoeken zijn gelijktijdig met de verzoeken van de Raad tot een ondertoezichtstelling en een machtiging uithuisplaatsing bij andere ouder met gezag (zaaknummer C/02/414931 / JE RK 23-1819) behandeld tijdens mondelinge behandeling van 3 november 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad en een vertegenwoordigster namens de GI.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn geregistreerd partner geweest. Bij beschikking van 17 september 2019 is het geregistreerd partnerschap van partijen ontbonden, welke beschikking op 2 oktober 2019 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand van de gemeente Vlissingen.
2.2
Voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap van partijen is het navolgende
thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ).
2.3
Tijdens het geregistreerd partnerschap van partijen is het navolgende thans
nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2009 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
2.4
De man heeft de minderjarigen erkend.
2.5
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.6
Bij voornoemde beschikking van 17 september 2019 is, voor zover van belang, bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aangehechte convenant met ouderschapsplan deel uitmaken van die beschikking. In het ouderschapsplan hebben partijen onder meer vastgelegd dat [minderjarige 1] zijn hoofdverblijf bij de man heeft en [minderjarige 2] haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft. Tevens hebben partijen een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgelegd volgens een tweewekelijks schema, waarbij de minderjarigen gedurende een week bij de vrouw verblijven en vervolgens een week bij de man verblijven en het wisselmoment steeds op zondagmiddag zal plaatsvinden.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 20 augustus 2020 is – voor zover hier van belang – een
voorlopigezorgregeling tussen de vrouw en de [minderjarige 1] bepaald. Verder zijn partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod (verder: UHA) voor het volgen van een zorgverleningstraject.

3.Het geschil

3.1
De vrouw verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
I. het tussen partijen gesloten ouderschapsplan en de beschikking van de Rechtbank Zeeland
West-Brabant d.d. 17 september 2019 voor zover die zien op het hoofdverblijf van [minderjarige 1] te
wijzigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van de [minderjarige 1] , geboren te
[geboorteplaats] , op [geboortedag 1] 2007, bij de vrouw is;
II. in het geval het verzoek van de vrouw onder sub I van dit petitum wordt toegewezen het
tussen partijen gesloten ouderschapsplan en de beschikking van de Rechtbank Zeeland
West-Brabant d.d. 17 september 2019 voor zover die zien op de zorgregeling te wijzigen en
een zorgregeling vast te stellen die inhoudt dat de minderjarige kinderen [minderjarige 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2007 en [minderjarige 2] , geboren te [plaats 2] ,
gemeente [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2009, één dag in de week onder begeleiding van [jeugdzorgspecialist]
dan wel [thuiszorg] bij de man verblijven;
III. in het geval het verzoek van de vrouw onder sub I van dit petitum alsmede het verzoek onder sub II van dit petitum wordt toegewezen, het tussen partijen gesloten ouderschapsplan en de beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 17 september 2019 voor zover die zien op de onderhoudsverplichting van partijen jegens de kinderen te wijzigen en de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 150,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van de datum van de in deze zaak te wijzen beschikking, althans met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vaststellen;
IV. in het geval de verzoeken van de vrouw onder sub 1, II en III van dit petitum worden
afgewezen, te bepalen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de man verblijven:
a. in de even jaren gedurende de herfstvakantie van zondagmiddag 16.00 uur tot
donderdagmiddag 16.00 uur, en in de oneven jaren van donderdagmiddag 16.00 uur
tot zondagmiddag 16.00 uur;
b. in de even jaren gedurende de eerste week van de kerstvakantie van vrijdagmiddag
uit school tot en met de week erop zaterdagmiddag 16.00 uur en in de oneven jaren
in de tweede week van zaterdagmiddag 16.00 uur tot de week erop zondagmiddag
16
uur;
c. in de even jaren gedurende de voorjaarsvakantie van zondagmiddag 16.00 uur tot
donderdagmiddag 16.00 uur, en in de oneven jaren van donderdagmiddag 16.00 uur
tot zondagmiddag 16.00 uur;
d. in de even jaren gedurende de meivakantie van zondagmiddag 16.00 uur tot
donderdagmiddag 16.00 uur, en in de oneven jaren van donderdagmiddag 16.00 uur
tot zondagmiddag 16.00 uur;
e. in de zomervakantie de eerste drie weken van vrijdag uit school tot vrijdagmiddag
16
uur in de derde week.
3.2
Bij F-formulier d.d. 11 april 2022 heeft mr. Broekman - de Feijter namens de vrouw haar initiële verzoeken aangepast in die zin dat de verzoeken onder I, II en III worden ingetrokken, en verzocht om het verzoek onder IV aan te houden voor de duur van zes maanden in afwachting van de ingezette hulpverlening. De vrouw heeft vervolgens haar verzoek ten aanzien van de zorgregeling aangepast bij brief van mr. Broekman-de Feijter van 5 mei 2023 en verzoekt thans te bepalen dat ten aanzien van [minderjarige 2] de volgende zorgverdeling zal gelden:
a. [minderjarige 2] verblijft in de even weken bij de man vanaf maandag rond 16.00 uur tot de daarop
volgende maandag (in de oneven weken) en in de oneven weken bij de vrouw vanaf maandag 16.00 uur tot de daarop volgende maandag (in de even weken),
b. voorgaande zorgregeling loopt door op feestdagen, verjaardagen en in de vakanties met
uitzondering van:
- in de even jaren verblijft [minderjarige 2] de eerste drie weken van de door de Nederlandse overheid vastgestelde zomervakantie bij man en de laatste drie weken bij de vrouw;
- In de oneven jaren verblijft [minderjarige 2] de eerste drie weken van de door de Nederlandse
overheid vastgestelde zomervakantie bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man;
- In de even jaren verblijft [minderjarige 2] de eerste week van de kerstvakantie bij de man en de
laatste week (veelal vallend in de eerste week van het oneven jaar) bij de vrouw;
- In de kerstvakantie van de oneven jaren verblijft [minderjarige 2] de eerste week bij de vrouw en de
laatste week (veelal vallend in de eerste week van het even jaar) bij de man.
Ten aanzien van [minderjarige 1] wordt verzocht een zorgregeling te bepalen die de rechtbank juist en passend acht. Tevens verzoekt de vrouw de rechtbank om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken nader te rapporteren, waaronder over de noodzaak van het treffen van een kinderbeschermingsmaatregel voor beide kinderen.
3.3
De man verzoekt het gewijzigde verzoek van de vrouw onder a. toe te wijzen en de verzoeken van de vrouw onder b. en ten aanzien van [minderjarige 1] af te wijzen. Verder verzoekt de man de vakanties en feestdagen voor wat betreft [minderjarige 2] tussen ouders bij helfte te verdelen (in onderling overleg) en ten aanzien van [minderjarige 1] te bepalen dat de vrouw en [minderjarige 1] gerechtigd zijn tot contact op geleide van [minderjarige 1] .
3.4
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In geschil is nog de zorgregeling tussen de vrouw en beide minderjarigen.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.3
Bij voornoemd vonnis in kort geding van 20 augustus 2020 zijn partijen verwezen naar het UHA voor het volgen van een zorgverleningstraject. Op 14 juli 2021 is een negatieve terugmelding betreffende het UHA ontvangen, waarop de Raad een onderzoek heeft verricht. De Raad heeft op 6 december 2021 rapport en advies uitgebracht. Samengevat en voor zover van belang heeft de Raad geadviseerd om het hoofdverblijf van de minderjarigen niet te wijzigen. Verder wordt geadviseerd om de definitieve beslissing met betrekking tot de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] (en de vrouw) aan te houden voor de duur van zes maanden en vervolgens op basis van de dan beschikbare resultaten (casusregie en maatschappelijk werk) een definitieve zorgregeling vast te leggen. Op 10 mei 2023 is – via de Raad – de (negatieve) terugmelding vanuit de hulpverlening (casusregie gemeente Middelburg en kindbelangen) ontvangen. Hierop heeft de Raad opnieuw onderzoek verricht.
De Raad heeft op 16 oktober 2023 rapport en advies uitgebracht. De Raad adviseert - samengevat en voor zover hier thans van belang – om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van 12 maanden. Verder adviseert de Raad om de GI te machtigen de [minderjarige 2] uit huis te plaatsen bij de andere ouder met gezag, te weten de man, voor de duur van de ondertoezichtstelling aangezien deze plaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige 2] .
4.4
De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn tijdens de mondelinge behandeling op 3 november 2023 door de kinderrechter mondeling uitgesproken voor de duur van 12 maanden.
4.5
De Raad adviseert verder de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling aan te houden voor de duur van 8 maanden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling.
4.6
De rechtbank is van oordeel dat de uitkomsten en het verloop van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling eerst dienen te worden afgewacht voor dat kan worden beslist op het nog voorliggende verzoek ten aanzien de zorgregeling. Door partijen is hiermee ingestemd.
4.7
De rechtbank zal - overeenkomstig het advies van de Raad - de zaak ten aanzien van de zorgregeling aanhouden voor de duur van acht maanden en verwijst deze naar de
familiekamerrol van dinsdag 9 juli 2024, teneinde de GI in de gelegenheid te stellen te rapporteren en adviseren omtrent het verloop van de ondertoezichtstelling en de contacten tussen de vrouw en de minderjarigen alsmede de resultaten van de hulpverlening. Vervolgens zullen partijen en de Raad in de gelegenheid worden gesteld binnen een termijn van twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en advies van de GI, alsmede zich uit te laten omtrent het door hen gewenst verdere procesverloop. Door beide partijen is er tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd dat het aan de gezinsmanager, die in het kader van de ondertoezichtstelling bij de minderjarigen betrokken is, verder wordt overgelaten om de zorgregeling eventueel tussentijds te wijzigen.
4.8
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
verwijst de zaak ten aanzien van de zorgregeling naar de
familiekamerrol van dinsdag 9 juli 2024, met het verzoek aan de GI alsdan te rapporteren;
houdt iedere beslissing ten aanzien de zorgregeling aan;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. de Beer, rechter, tevens kinderrechter, en in tegenwoordigheid van R. De Pooter, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.