ECLI:NL:RBZWB:2023:8347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
02-322929-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van seksuele uitbuiting van minderjarige meisjes, onttrekking aan gezag, identiteitsfraude en bezit van drugs

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel door drie minderjarige meisjes te seksueel uit te buiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen de meisjes heeft geworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De feiten vonden plaats tussen juni en juli 2020. De verdachte heeft de meisjes ondergebracht in zijn appartement en hen aangemoedigd om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan identiteitsfraude door advertenties te plaatsen met foto's van de slachtoffers. De rechtbank achtte de verdachte ook schuldig aan het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag en het bezit van hard- en softdrugs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers voor de immateriële schade die zij hebben geleden door zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/322929-20
vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1998 te [plaats 1]
wonende aan de [woonadres]
advocaat: mr. J.C. Sneep, ter zitting waargenomen door mr. W. van Nunen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: samen met een ander of anderen de destijds minderjarigen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] seksueel heeft uitgebuit (mensenhandel);
feit 2: samen met een ander of anderen [slachtoffer 1] heeft onttrokken aan het gezag;
feit 3: samen met een ander of anderen identiteitsfraude heeft gepleegd;
feit 4: samen met een ander of anderen verschillende soorten harddrugs aanwezig heeft gehad;
feit 5: samen met een ander of anderen softdrugs aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij, onder andere, op de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), het onderzoek naar de advertentie op [website] , het aantreffen van de harddrugs en de softdrugs in de woning van de moeder van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van alle feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de in deze feiten ten laste gelegde periodes merkt de verdediging wel op dat deze periodes niet in de volle duur bewezen kunnen worden verklaard. Daarbij is ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] geen sprake geweest van medeplegen, omdat de rol van de medeverdachte(n) bij deze feiten hiervoor niet significant genoeg is geweest. Daarnaast refereert de verdediging zich ten aanzien van de feiten 4 en 5 eveneens aan het oordeel van de rechtbank, voor zover deze feiten zien op het aanwezig hebben van de ruim 15 gram cocaïne en de ruim 30 gram hennep. Dit ligt anders voor de ten laste gelegde amfetamine en XTC-pillen. De amfetamine bleek immers plantaardige olie te zijn en de XTC-pillen zijn aangetroffen in een roze dames-clutch in de woning aan de [adres] te [plaats 1] , welke woning niet alleen door verdachte is gebruikt. Het is daarom niet aannemelijk dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze pillen. De verdediging verzoekt om verdachte partieel van deze delen van feit 4 vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met [dossiernaam] van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 5177.
Feit 1
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2023;
- de aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 2425;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pagina 5068;
- het proces-verbaal van bevindingen, waarin het gesprek met [slachtoffer 3] is weergegeven, pagina 2508.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze feiten in de periode van 22 juni 2020 tot en met 24 juli 2020 heeft gepleegd. Op basis van het procesdossier is immers komen vast te staan dat het eerste voor het bewijs relevante contact tussen verdachte en het eerste slachtoffer, [slachtoffer 1] , heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 en dat het laatste voor het bewijs relevante contact tussen verdachte en het laatste slachtoffer, [slachtoffer 2] , heeft plaatsgevonden op 24 juli 2020. Daarbij is de rechtbank, anders dan de verdediging, wel van oordeel dat ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] sprake is geweest van medeplegen. De rol van [medeverdachte 1] is hiervoor significant genoeg geweest.
Feit2
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2023;
- de aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 2425.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit in de periode van 22 juni 2020 tot en met 17 juli 2020 heeft gepleegd. Op basis van het procesdossier is namelijk komen vast te staan dat het eerste voor het bewijs relevante contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020 en het laatste relevante contact op 17 juli 2020. [slachtoffer 1] is op 17 juli 2020 door de politie in bijzijn van verdachte in het appartement aan de [adres] te [plaats 1] aangetroffen en vervolgens gesloten geplaatst.
Feit 3
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2023;
- de aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 2425;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , pagina 4567.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit in de periode van 15 juli 2020 tot en met 13 augustus 2020 heeft gepleegd. Op basis van het procesdossier is immers komen vast te staan dat de advertentie waarbij gebruik is gemaakt van de foto’s van [slachtoffer 1] en [getuige] van 15 juli 2020 tot en met 13 augustus 2020 online heeft gestaan.
Feit 4
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 4602.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van dit feit voor zover het de 220 ml materiaal bevattende amfetamine betreft, omdat uit onderzoek is komen vast te staan dat in dit materiaal geen amfetamine is aangetroffen. Ook zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van dit feit voor zover het de XTC-pillen betreffen, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige wetenschap hiervan heeft gehad.
Feit 5
Verdachte heeft dit feit bekend, daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 9 oktober 2023;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina 4616.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 22 juni 2020 tot en met 24 juli 2020 te [plaats 1] en/of [plaats 3] en/of [plaats 4] en/of [plaats 2] tezamen en in vereniging met anderen
A.
[slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2005) en/of [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3] 2006) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedag 4] 2007)
* heeft geworven, vervoerd, gehuisvest met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt (sub 2°) en
* telkens ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt (sub 5°)
EN
B.
* telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2005) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag 3] 2006) en [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedag 4] 2007) met een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt (sub 8°)
immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders
- die [slachtoffer 1] onderdak aangeboden in zijn, verdachte's, appartement en
- die [slachtoffer 1] meermalen ertoe aangezet om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en in de gelegenheid gesteld tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daartoe afspraken gemaakt en
- advertenties (met daarop foto's van die [slachtoffer 1] ) laten plaatsen op een (prostitutie)website ( [website] ) met op die website vermeld zijn, verdachte's mobiele telefoonnummer
- een telefoon tbv het maken van seks-afspraken tussen die [slachtoffer 1] en de klanten gebruikt en seks-afspraken gemaakt voor die [slachtoffer 1] via een telefoon en
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en (potentiële) klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer 1] en
- zorg gedragen voor controle en begeleiding op de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 1]
EN
- die [slachtoffer 2] meermalen ertoe aangezet en overgehaald om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en in de gelegenheid gesteld tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daartoe afspraken gemaakt en
- die [slachtoffer 2] eenmaal seks laten hebben in het appartement van hem, verdachte aan de [adres] te [plaats 1] en
- die [slachtoffer 2] gerust gesteld en gevraagd welke seksuele handelingen die [slachtoffer 2] wel en niet wilde verrichten en die [slachtoffer 2] verteld dat ze veel geld kon verdienen en die [slachtoffer 2] verteld dat alles betrouwbaar was en die [slachtoffer 2] verteld dat zij ook 1000 euro in de maand (met dit werk) kon verdienen en die [slachtoffer 2] verteld dat het niet erg was om dit werk te doen en dat ze niet bang hoefde te zijn
- een telefoon tbv het maken van seks-afspraken tussen die [slachtoffer 2] en de klanten beheerd en gebruikt en seks-afspraken gemaakt voor die [slachtoffer 2] via een telefoon en
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en (potentiële) klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer 2] en
- die [slachtoffer 2] foto's van zichzelf laten maken en deze doorgestuurd naar (potentiële) klant(en) en
- die [slachtoffer 2] ten behoeve van prostitutiewerkzaamheden meermalen met de auto opgehaald in [plaats 4] en vervolgens vervoerd naar [plaats 1] en
- zorg gedragen voor controle en begeleiding op de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 2]
EN
- die [slachtoffer 3] meermalen ertoe aangezet om prostitutiewerkzaamheden te verrichten en in de gelegenheid gesteld tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en daartoe afspraken gemaakt en die [slachtoffer 3] meermalen seks laten hebben in het appartement aan de [adres] te [plaats 1] van hem, verdachte en
- een telefoon tbv het maken van seks-afspraken tussen die [slachtoffer 3] en de klanten gebruikt en seks-afspraken gemaakt voor die [slachtoffer 3] via een telefoon en
- contacten onderhouden met (potentiële) klanten en (potentiële) klanten benaderd ten behoeve van het hebben van seks met die [slachtoffer 3] en
- die [slachtoffer 3] ten behoeve van prostitutiewerkzaamheden meermalen met de auto opgehaald in [plaats 2] en vervolgens vervoerd naar [plaats 1] en
- zorg gedragen voor controle en begeleiding op de prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer 3] ;
2.
in de periode van 22 juni 2020 tot en met 17 juli 2020 te [plaats 3] en [plaats 1] opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 2005), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefent, (te weten het gezag van haar vader en haar moeder en het opzicht van Jeugdbescherming Brabant), immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 1] met een auto opgehaald en meegenomen vanaf een opvanglocatie en die [slachtoffer 1] meegenomen naar zijn, verdachte's, woning en die [slachtoffer 1] laten verblijven in zijn, verdachte's, woning en aldus voornoemde [slachtoffer 1] zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van haar vader en moeder en Jeugdbescherming Brabant gebracht, dat de uitoefening van dat gezag door haar vader en moeder en het opzicht door Jeugdbescherming Brabant onmogelijk was geworden;
3.
in de periode van 15 juli 2020 tot en met 13 augustus 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van anderen te weten:
- accountgegevens en het account (op [website] ) en de naam en foto's van " [getuige] " ( [getuige] ) en
- foto's van [slachtoffer 1] ,
heeft gebruikt door een advertentie met foto's van die [getuige] en [slachtoffer 1] te plaatsen op de website [website] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van die anderen te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan;
4.
op 22 december 2020 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 22 december 2020 te [plaats 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 39 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de omstandigheden dat ten aanzien van de mensenhandelfeiten geen sprake is geweest van dwang van de kant van verdachte richting de slachtoffers. Er is geen geweld tegen hen gebruikt noch zijn zij door verdachte bedreigd of gechanteerd. Daarbij hebben deze feiten gedurende een korte periode plaatsgevonden. Het aantal dagen dat de slachtoffers in de prostitutie hebben gewerkt was in totaal vijf. Daarnaast verzoekt de verdediging om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten tijde van het plegen van de feiten zat verdachte in een moeilijke periode. Hij had geen diploma, geen eigen woning en veel schulden. Hij probeerde toen op verkeerde manieren geld te verdienen. Na zijn aanhouding heeft verdachte 11 maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Nadat zijn voorlopige hechtenis is geschorst, heeft hij zijn leven opgebouwd. Hij is sinds 2020 niet meer met justitie of politie in aanraking gekomen. Ook heeft hij inmiddels een baan gevonden waarmee hij zijn schulden aflost. Daarnaast is verdachte recent met een MBO-opleiding begonnen. Indien aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd langer dan de dagen die hij in voorarrest heeft doorgebracht, heeft hij dus veel te verliezen. Een gevangenisstraf is ook niet nodig om de maatschappij tegen verdachte te beschermen. Het risico dat hij opnieuw de fout in gaat, kan immers als laag worden ingeschat. Daarbij is een gevangenisstraf niet langer opportuun gelet op het tijdsverloop waarvan in deze zaak inmiddels sprake is. De redelijke termijn is ruimschoots overtreden. Verder is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing. Dit alles maakt dat de verdediging verzoekt om te volstaan met het opleggen van een taakstraf, eventueel een taakstraf die de 240 uur overschrijdt. Mocht de rechtbank toch een vergeldingsignaal af willen geven in de strafoplegging, dan kan daarnaast worden gedacht aan een forse deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de seksuele uitbuiting van drie minderjarige meisjes van destijds 13, 14 en 15 jaar oud. Verdachte heeft om dit mogelijk te maken samen met zijn (achter)neef, [medeverdachte 1] , (hierna: [medeverdachte 1] ) het appartement van zijn zus aan de [adres] te [plaats 1] opgeknapt en hierin twee tweepersoonsbedden geplaatst. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) hebben verdachte in contact gebracht met het eerste slachtoffer, [slachtoffer 1] , van destijds 15 jaar oud. Verdachte heeft [slachtoffer 1] een aantal weken na het eerste contact opgehaald bij een opvanglocatie van Sterk Huis en gedurende een aantal dagen bij hem laten verblijven in het appartement van zijn zus. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het onttrekken van [slachtoffer 1] aan het gezag van haar ouders en aan het opzicht dat in het kader van de toen geldende ondertoezichtstelling over haar is uitgevoerd door Jeugdbescherming Brabant. Daarnaast heeft verdachte twee advertenties op [website] geplaatst om de seksuele diensten van [slachtoffer 1] aan te bieden, eerst de advertentie ‘ [naam] ’ en daarna de advertentie ‘ [getuige] ’. Bij de laatste advertentie heeft hij gebruik gemaakt van foto’s van [slachtoffer 1] en van [getuige] . De foto’s van [getuige] heeft hij van een andere jongen gekregen. Hiermee heeft hij zich samen met anderen schuldig gemaakt aan identiteitsfraude. [slachtoffer 1] heeft in de tijd dat zij bij verdachte heeft verbleven met twee mannen prostitutiewerkzaamheden verricht. Een paar dagen later is zij door de politie in het bijzijn van verdachte in het appartement aangetroffen. Zij is door de politie meegenomen en gesloten geplaatst. [medeverdachte 1] is toen op zoek gegaan naar een ander meisje, met wie geld kon worden verdiend. Hij heeft verdachte in contact gebracht met [slachtoffer 2] van destijds 14 jaar oud. Ook is verdachte rond die tijd in contact gekomen met [slachtoffer 3] van destijds 13 jaar oud. [slachtoffer 2] wilde eerst komen kijken in het appartement aan de [adres] te [plaats 1] . Verdachte heeft haar hiervoor opgehaald in haar woonplaats [plaats 4] . Vijf dagen later heeft verdachte [slachtoffer 2] opnieuw opgehaald in [plaats 4] en heeft zij in het appartement met een man prostitutiewerkzaamheden verricht. Omdat zij dit spannend vond, heeft [medeverdachte 1] aan zijn toenmalige vriendin, [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), gevraagd om [slachtoffer 2] gerust te stellen en te overtuigen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben dit voorafgaand aan de prostitutiewerkzaamheden ook gedaan. Daarnaast zijn zij met verdachte meegereden om [slachtoffer 2] in [plaats 4] op te halen. Op drie dagen tussen de dag dat [slachtoffer 2] is komen kijken in het appartement en de dag dat zij daar prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, heeft [slachtoffer 3] in het appartement met meerdere mannen prostitutiewerkzaamheden verricht. Zij is daarbij door verdachte in haar woonplaats [plaats 2] opgehaald en weer teruggebracht. [medeverdachte 1] en verdachte hebben in die periode beiden contact met [slachtoffer 3] onderhouden en [medeverdachte 1] is de laatste keer mee geweest om haar in [plaats 2] op te halen. [slachtoffer 3] is toen echter niet op komen dagen. Verdachte heeft voor alle drie de meisjes met zijn telefoon actief klanten benaderd en contacten met klanten onderhouden. Hij heeft het geld dat voor de meisjes is betaald van de klanten aangenomen en is, al dan niet samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] , in het appartement aanwezig geweest om zorg te dragen voor controle en begeleiding op de prostitutiewerkzaamheden van de meisjes. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben met de prostitutiewerkzaamheden van de meisjes geld verdiend. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben hiervoor in ieder geval geen geld gekregen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van softdrugs en harddrugs.
Met name de seksuele uitbuiting van de nog zeer jonge meisjes rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dat verdachte van sommige meisjes zeker wist dat zij minderjarig waren en van een ander meisje misschien niet doet daar niets aan af. Het komt de rechtbank voor dat hij hun mogelijk nog jonge leeftijd voor lief heeft genomen. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van deze meisjes. Wat het extra kwalijk maakt, is dat het hier ging om drie zeer kwetsbare meisjes, die al te kampen hadden met persoonlijke problematiek en/of een problematische thuissituatie.
Door zo te handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de meisjes. Niet voor niets heeft de wetgever in artikel 273f Sr minderjarigen maximaal willen beschermen tegen de handelingen waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten nog gedurende lange tijd psychische schade hiervan ondervinden. Dat ook [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hiervan schade hebben ondervonden, blijkt onder andere uit de toelichting bij hun vorderingen tot schadevergoeding. De impact van deze gebeurtenissen op alle drie de meisjes is enorm geweest. Zij hebben nog steeds last van hetgeen hen bijna 3 drieënhalf jaar geleden is overkomen. Verdachte heeft door zijn egoïstische handelen de levens van deze meisjes, die nog in de bloei van hun ontwikkeling waren, ernstig beschadigd.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Hij heeft enkel op 3 september 2022 een straf gehad voor overtreding van de Opiumwet. De rechtbank zal met deze straf rekening houden op grond van het bepaalde in artikel 63 Sr.
Ook houdt de rechtbank rekening met het rapport van de reclassering van 2 oktober 2023 dat over verdachte is opgemaakt. De reclassering heeft hierin aangegeven dat verdachte ten tijde van de feiten geen zinvolle daginvulling en geen inkomsten had. Ook was er bij hem sprake van schuldenproblematiek. De voorlopige hechtenis heeft grote indruk op verdachte gemaakt. Na de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft hij certificaten behaald en is hij gestart als ZZP-er met een baan als brandwacht. In oktober 2023 is hij gestart met een MBO-opleiding om door te groeien bij zijn huidige werkgever. Met zijn inkomsten lost hij zijn schulden af, waarbij hij geholpen wordt door zijn familie. Gelet op het voorgaande, schat de reclassering het risico op recidive als laag in. De reclassering adviseert om het volwassenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van de strafmogelijkheden, geeft de reclassering aan dat een langdurige detentie negatieve gevolgen zal hebben voor het werk en de daarbij horende inkomsten van verdachte en dat er geen contra-indicaties zijn voor het uitvoeren van een taakstraf. Verdachte heeft een eerdere taakstraf positief volbracht.
Oriëntatiepunten mensenhandel
Verder houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot meerderjarigen. Volgens deze oriëntatiepunten wordt voor mensenhandel in de vorm waarvan in de onderhavige zaak sprake is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van 2 jaar per slachtoffer. In beginsel ziet dit oriëntatiepunt op een relatief kort duur van de bewezenverklaarde periode, variërend van een dag/dagen tot enkele maanden. Dat betekent dat bij een langere duur dit nadrukkelijk in de straf moet meewegen. In het onderhavige geval is sprake van drie slachtoffers en een relatief korte duur van de bewezenverklaarde periode. Gelet hierop is voor de mensenhandel feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar passend.
Straf
De rechtbank ziet in de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de feiten en de omstandigheid dat hij behalve voor eerder genoemd opiumdelict verder niet in aanraking is gekomen met politie en justitie aanleiding om voornoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen. Ook de overschrijding van de redelijke termijn, die niet aan de verdediging te wijten is, dient tot matiging van deze gevangenisstraf te leiden. Verdachte heeft hierdoor lang op een uitspraak moeten wachten en in deze tijd zijn leven opgebouwd. Tot slot zal de rechtbank tot matiging van de gevangenisstraf overgaan omdat verdachte, overigens eerst op de zitting en bijna drieënhalf jaar na de feiten, openheid van zaken heeft gegeven en inzicht heeft getoond in de kwalijkheid van zijn gedragingen en het leed dat hij de meisjes heeft aangedaan.
Alles afwegende en kijkend naar alle vijf de feiten zal de rechtbank aan verdachte opleggen de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze straf doet voldoende recht aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De ernst van de feiten laten enkel een taakstraf met eventueel daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zoals door de verdediging is verzocht, niet toe.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank ziet geen reden om bij dit vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte is inmiddels bijna twee jaar op vrije voeten en is in deze periode niet met politie of justitie in aanraking gekomen. Daarbij is, zoals reeds aangegeven, sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal wel het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partij

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juni 2020. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2020. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van
€ 7.618,80, waarvan € 118,80 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding, bestaande uit reiskosten naar Sterk Huis, acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht rechtbank vergoeding van een bedrag van € 3.000,- billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2020. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Bij de bepaling van dit bedrag heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de betaling van de immateriële schadevergoeding waartoe de klanten van [slachtoffer 3] bij vonnissen van heden zijn veroordeeld. De immateriële schade die als gevolg van het onderhavige feit aan [slachtoffer 3] is toegebracht kan namelijk niet losgezien worden van de immateriële schade die door de feiten waarvoor deze klanten zijn veroordeeld aan haar is toegebracht. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van een in totaal aan [slachtoffer 3] toegebrachte immateriële schade van
€ 6.000,-.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel
voor wat betreft de immateriële schadevergoedinghoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen voor zover het bedrag door zijn mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feiten 4 en 5 zijn begaan met betrekking tot deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en feit 1 is begaan met behulp van deze voorwerpen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 231b, 273f en 279 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mensenhandel door twee of meer verenigde personen, terwijl de persoon, ten aanzien van wie in artikel 273f eerste lid van het Wetboek van Strafrecht sub 2, sub 5 en sub 8 omschreven feiten wordt gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd;
feit 2:onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag en bevoegd opzicht;
feit 3: medeplegen van identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken;
feit 4:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 3.000,-aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1]
(feit 1),
€ 3.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 22 juni 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
40 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 3.000,-,aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 1),
€ 3.000,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 18 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
40 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 3.118,80, waarvan € 118,80 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 december 2023, en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is
voor de immateriële schade ten bedrage van € 3.000,-;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 3] (feit 1),
€ 3.118,80te betalen, waarvan € 118,80 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 1 december 2023, en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 juli 2020 tot aan de dag der voldoening
- bepaalt dat bij niet betaling
41 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is
voor de immateriële schade ten bedrage van € 3.000,-;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1. GR Drugs (Omschrijving: 2285347);
2. 215 ML Amfetamine (Omschrijving: 2284917);
3. 2 STK Xtc (Omschrijving: G_637500, Roze);
4. 1 BUS Pepperspray (Omschrijving: G_637511, Zwart);
8. 220 ML Amfetamine (Omschrijving: G_637508);
9. 39 GR Hennep (Omschrijving: G_637515, groen);
10. 15,7 GR Cocaine (Omschrijving: G_637507, Wit);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
5. 1 STK GSM (Omschrijving: G_616357, Wit, merk: Apple);
6. 1 STK GSM (Omschrijving: G_637505, Zwart, merk: Apple);
7. 1 STK GSM (Omschrijving: G_637513, Grijs, merk: Apple);
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M. Brouwer, voorzitter, mr. M. Pellikaan en
mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2023.