4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Wettelijk kader
Verdachte wordt verdacht van (medeplichtigheid bij of poging tot) seksuele uitbuiting van drie minderjarige meisjes.
(Seksuele) uitbuiting van minderjarigen is strafbaar gesteld in artikel 273f lid 1 sub 2, sub 5 en sub 8 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij voornoemde subonderdelen staat de bescherming van minderjarigen centraal. Hierdoor is voor een bewezenverklaring – in tegenstelling tot uitbuiting van meerderjarigen – niet vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van dwangmiddelen. In situaties met minderjarigen wordt er van uitgegaan dat er altijd sprake is van een beperking in de keuzevrijheid, omdat zij nog niet volledig in staat zijn de gevolgen van hun handelen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige of de omstandigheid dat hij/zij eerder in de prostitutie heeft gewerkt is niet relevant. Evenmin is van belang of de verdachte weet van de minderjarigheid van het slachtoffer. De minderjarigheid is namelijk een geobjectiveerd bestanddeel.
Sub 2 van artikel 273f lid 1 Sr ziet op het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van een minderjarige met het oogmerk van uitbuiting. Dit onderdeel ziet op activiteiten/uitvoeringshandelingen die een minderjarige in een positie brengen waarin deze bewogen kan worden zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten. De handelingen zoals omschreven zijn slechts strafbaar indien zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Voorwaardelijk opzet op uitbuiting is dus onvoldoende. Het oogmerk vergt een zeker noodzakelijkheidsbewustzijn waarbij de strafrechtelijk relevante intentie wordt afgeleid uit objectieve omstandigheden zonder daarbij afhankelijk te zijn van de verklaringen daaromtrent van de kant van de verdachte. Het is dus niet doorslaggevend wat de verdachte met zijn handelen wenste na te streven, oftewel met welke intentie hij handelde.
Sub 5 van dit artikel ziet op het ertoe brengen van een minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling alsmede tot het ondernemen van handelingen waardoor een minderjarige daartoe overgaat. Het gaat daarbij om het beïnvloeden en beperken van keuzes. Dit kan ook alleen faciliterende handelingen betreffen. Zoals al is opgemerkt, is het niet relevant of het initiatief kwam van de minderjarige of van de verdachte. Evenmin is van belang of de minderjarige eerder in de prostitutie werkzaam is geweest.
Sub 8 ziet op het trekken van voordeel uit de seksuele handelingen van een minderjarige met een derde.
Op grond van artikel 273f lid 2 Sr levert een bewezenverklaring van sub 5 alsook van sub 8 automatisch uitbuiting op als een minderjarige in de prostitutie wordt gebracht, omdat het brengen van een minderjarige in de prostitutie door de wetgever is aangemerkt als een aan mensenhandel gerelateerde vorm van uitbuiting.
Vaststelling feit
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het feit als volgt vast.
Contacten tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 1]
Uit onderzoek naar de Apple iPhone 7 van [medeverdachte 1] is gebleken dat [medeverdachte 1] op 18 juli 2020 via WhatsApp contact heeft opgenomen met [slachtoffer] , die gebruik maakte van het [telefoonnummer 1] . [medeverdachte 1] heeft haar zijn telefoonnummer gegeven en aan haar gevraagd of zij morgen zou kunnen komen. Zij hebben op 19 juli 2020 om 15:00 uur met elkaar afgesproken. Om iets over 15:00 uur heeft [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] geappt dat hij er is en in een blauwe Toyota Aygo zit. Later die dag heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] bedankt dat zij kon komen en heeft gezien hoe en wat. Ook heeft hij haar geappt dat als zij zich niet op haar gemak voelt, wat sowieso na een tijd weg is, zij altijd een vriendin kan meenemen die het ook zou willen doen. Op 20 juli 2020 heeft [medeverdachte 1] via WhatsApp aan [slachtoffer] gevraagd of er dingen zijn die zij niet doet, omdat [medeverdachte 1] al afspraken aan het maken is voor over vier dagen. Hij heeft haar gevraagd of zij pzc doet en anaal. Met pzc wordt, zo heeft de rechtbank begrepen, pijpen zonder condoom bedoeld. [slachtoffer] heeft vervolgens geappt waarom [medeverdachte 1] afspraken voor over vier dagen maakt, omdat haar menstruatie zeker wel een weekje duurt. Op 23 juli 2020 om 11:46 uur heeft [medeverdachte 1] aan [slachtoffer] gevraagd of zij klaar is om morgen opgehaald te worden. [slachtoffer] heeft hierop geantwoord dat zij denkt van wel, maar dat ze niet weet of ze straks nog wat bloed krijgt.
[slachtoffer] is op [geboortedag 2] 2006 geboren en was op het moment van dit WhatsApp contact dus 14 jaar oud. Zij woonde toen in [plaats 1] .
Historische verkeersgegevens
Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] , [telefoonnummer 2] , is gebleken dat dit telefoonnummer op 19 juli 2020 omstreeks 14:17 uur van een zendmast in Breda, omstreeks 15:11 uur van een zendmast in Rotterdam en omstreeks 15:36 uur weer van een zendmast in Breda gebruik heeft gemaakt. Omstreeks 19:11 uur die dag heeft dit telefoonnummer van een zendmast in Breda, omstreeks 19:57 uur van een zendmast in Rotterdam en omstreeks 21:18 uur weer van een zendmast in Breda gebruik gemaakt. Daarnaast is uit dit onderzoek gebleken dat dit telefoonnummer op 24 juli 2020 omstreeks 14:42 uur van een zendmast in Breda, omstreeks 15:11 uur van een zendmast in Rotterdam en omstreeks 15:46 uur weer van een zendmast in Breda gebruik heeft gemaakt. Die dag om 19:11 uur heeft dit telefoonnummer van een zendmast in Breda en omstreeks 20:11 uur van een zendmast in Ridderkerk gebruik gemaakt. Omstreeks 21:02 uur heeft dit telefoonnummer weer van een zendmast in Breda gebruik gemaakt.
Contacten tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en tussen [medeverdachte 1] en verdachte
Uit onderzoek naar de Apple iPhone 7 van [medeverdachte 1] is gebleken dat [medeverdachte 2] op 22 juli 2020 via WhatsApp aan [medeverdachte 1] een afbeelding heeft gestuurd met daarop gegevens van verdachte, zijn toenmalige vriendin, waaronder haar adres, snapnaam en wachtwoord van snap. Op 23 juli 2020 om 11:56 uur heeft [medeverdachte 1] via WhatsApp aan [medeverdachte 2] gevraagd of [naam] vandaag niet kan komen. [medeverdachte 2] heeft hierop geantwoord dat hij dat zal vragen. Gelijk hierna heeft hij geappt dat [medeverdachte 1] dit moeten vragen, omdat verdachte geen wifi heeft. [medeverdachte 1] heeft hierop geappt dat hij dit al heeft gedaan. Op 24 juli 2020 om 13:04 uur heeft verdachte via WhatsApp aan [medeverdachte 1] gevraagd hoe laat zij er vandaag moet zijn. [medeverdachte 1] heeft deze vraag beantwoord met de vraag of ze rond 2 uur bij het huisje kan zijn. Op 24 juli 2020 om 14:23 uur heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] via WhatsApp geappt dat zij [naam] gaan kwijtraken door deze actie. Hierop heeft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] gevraagd welke actie hij bedoelt. [medeverdachte 2] heeft hierop geantwoord dat verdachte zegt dat zij nu een beetje vaag praat alsof zij het niet leuk vindt. Ze zouden daar om 14:30 uur zijn. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] geappt dat hij heeft gezegd 15:15 uur ongeveer en dat ze daar nu wacht.
[medeverdachte 2] heeft op de vraag van de politie of het zou kunnen zijn dat hij een meisje in contact heeft gebracht met [medeverdachte 1] , verklaard dat er een meisje was uit [plaats 1] . Hij weet niet meer hoe hij bij dit meisje is gekomen. [medeverdachte 1] had hem gevraagd of hij geen leuk chickie voor hem kende. Toen heeft hij de gegevens van dit meisje aan [medeverdachte 1] gegeven. Met [naam] in vernoemd WhatsApp contact met [medeverdachte 1] wordt het meisje uit [plaats 1] bedoeld. [medeverdachte 2] denkt alleen niet dat [naam] haar echte naam is. Als [medeverdachte 2] een foto van [slachtoffer] wordt getoond, dan wordt [slachtoffer] door hem herkend als [naam] , het meisje uit [plaats 1] . Op de vraag van de politie wat [medeverdachte 2] heeft bedoeld met zijn app van 24 juli 2020 aan [medeverdachte 1] dat ze [naam] gaan kwijtraken door deze actie, heeft hij verklaard dat zij [naam] zouden ophalen op het station in [plaats 1] en dat [medeverdachte 1] veel te laat was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben [naam] die dag nog wel opgehaald. [medeverdachte 2] weet niet meer of verdachte met hen mee is gegaan.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij in de zomer van 2020 via snap in contact is gekomen met een meisje en een jongen. Ze had het meisje leren kennen op Snap en die deed dingen promoten en zo. Toen had een jongen haar toegevoegd en die jongen zei dat hij iets van werk had met meisjes. Dit meisje heette [verdachte] en die jongen heette [medeverdachte 1] . Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] met deze [verdachte] heeft bedoeld. [slachtoffer] is twee keer door [medeverdachte 1] met de auto opgehaald uit [plaats 1] en naar zijn appartement in [plaats 2] gebracht. Verdachte is daar ook bij geweest. [slachtoffer] heeft met verdachte contact gehad op Snapchat. Haar account was [account] . Deze accountnaam is aangetroffen op de telefoon van [slachtoffer] , achter de naam [verdachte] .
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 2] via van alles, waaronder snap, in contact stond met [slachtoffer] . Hij had al haar contactgegevens. [slachtoffer] heeft verdachte via snap laten weten dat zij het wachten niet leuk vond. [slachtoffer] heeft haar op snap kunnen bereiken, omdat zij een open account had. Dit account was [account] . Daarnaast heeft verdachte verklaard dat zij [medeverdachte 1] wel eens heeft zien rijden in een auto. Dit was een lichtblauwe Toyota Aygo. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 1] in deze auto gezeten.
Deelconclusie
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] op 19 juli 2020 en 24 juli 2020 uit [plaats 1] heeft opgehaald en naar [plaats 2] heeft gebracht en later weer van [plaats 2] naar [plaats 1] heeft teruggebracht. Op 24 juli 2020 heeft zij van omstreeks 15:46 uur tot even na 19:11 uur in [plaats 2] verbleven.
Daarnaast stelt de rechtbank op basis van deze bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte 2] en verdachte op 19 juli 2020 en/of 24 juli 2020 met [medeverdachte 1] zijn meegereden om [slachtoffer] op te halen in [plaats 1] en dat zowel [medeverdachte 2] als verdachte via WhatsApp en/of Snapchat met [slachtoffer] in contact hebben gestaan.
Prostitutiewerkzaamheden
[slachtoffer] heeft verklaard dat de eerste keer dat zij door [medeverdachte 1] naar het appartement in [plaats 2] is gebracht er niks is gebeurd. [slachtoffer] heeft toen met verdachte tv gekeken. De tweede keer heeft [slachtoffer] seks moeten hebben met een man. Voordat deze man kwam, heeft zij met de telefoon van [medeverdachte 1] foto’s van zichzelf moeten maken. Deze foto’s zijn via de telefoon van [medeverdachte 1] naar een man verzonden voor het maken van een afspraak voor seks. Op het moment dat de man bij het appartement kwam, waren [medeverdachte 1] en verdachte in de woonkamer aanwezig. Ook was daar een andere jongen bij aanwezig, een zekere [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] . De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen er vanuit dat [slachtoffer] met deze [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] bedoelt. [medeverdachte 1] heeft de man binnengelaten en [slachtoffer] heeft gezien dat de man geld gaf aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft dit geld in zijn zak gestopt. [slachtoffer] is vervolgens met de man naar de slaapkamer gegaan en heeft seks met hem gehad. Hierbij is de man bij haar naar binnen gegaan. Nadat de man is weggegaan, is zij door [medeverdachte 1] naar huis gebracht. [medeverdachte 1] heeft in de auto tegen haar gezegd dat er nog een meisje was, maar dat zij niet meer kwam opdagen. Daarom heeft [medeverdachte 1] geen geld aan [slachtoffer] gegeven. [medeverdachte 1] heeft haar ook nog gevraagd of ze nog een keer wilde komen.
Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat het betrouwbaar was en dat zij daar ook met vriendinnen kwam. [slachtoffer] heeft verdachte tegen [medeverdachte 2] horen zeggen dat zij daar ook dingen deed met mannen. Ook heeft [slachtoffer] verdachte horen zeggen dat zij hiervoor veel geld kreeg, wel € 1.000,- in de maand. Verder hoorde [slachtoffer] dat [medeverdachte 2] tegen verdachte zei dat ze vorige maand toch € 1.000,- had. Verdachte vertelde dat zij hiervoor schoenen had gekocht. Volgens [slachtoffer] had verdachte haar er een beetje ingelokt. Nadat [slachtoffer] seks heeft gehad met de man, zei verdachte dat het niet erg is en dat zij het ook heeft gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat, toen een ander meisje dat seks met mannen had voor geld naar een opvangtehuis moest, er geen geld meer met haar kon worden verdiend. Er is toen via een app of snap een ander meisje gevonden die het zelf ook wilde, maar die een beetje bang was. Dit meisje kent verdachte als [naam] en kwam uit [plaats 1] . Als verdachte een foto van [slachtoffer] wordt getoond, dan wordt [slachtoffer] door haar herkend als [naam] , het meisje uit [plaats 1] . Omdat dit meisje een beetje bang was, heeft [medeverdachte 2] op verzoek van [medeverdachte 1] meerdere keren aan verdachte gevraagd of zij iemand wilde overtuigen. Dit kon niet alleen via Snapchat maar moest in het echt. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] toen opgehaald. [slachtoffer] heeft eerst in het appartement van de zus van [medeverdachte 1] film gekeken. Verdachte moest tegen [slachtoffer] zeggen dat het allemaal niet erg was, zodat ze zich een beetje comfortabel voelde. Verdachte heeft [slachtoffer] toen overtuigd en gerust gesteld. Ook heeft verdachte tegen haar gezegd dat het betrouwbaar was. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat het best kan dat [medeverdachte 2] tegen haar heeft gezegd dat zij vorige maand toch € 1.000,- had; dat verdachte dit geld zou hebben verdiend met seks tegen betaling. [slachtoffer] heeft aan verdachte gevraagd waar zij dat geld dan aan uit gaf. Verdachte heeft hierop geantwoord dat zij dit uitgaf aan kleding en schoenen. [slachtoffer] heeft in het appartement seks gehad met een man. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en verdachte waren op dat moment in het appartement aanwezig.
Daarnaast heeft verdachte nog verklaard dat [medeverdachte 2] tegen haar heeft verteld dat [medeverdachte 1] en hij dingen met het appartement van de zus van [medeverdachte 1] in [plaats 2] wilden doen; zij wilden hiermee geld verdienen. Op basis van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat hiermee het appartement aan de [adres 1] te [plaats 2] wordt bedoeld. Verdachte heeft daarnaast van [medeverdachte 2] gehoord dat [medeverdachte 1] en hij met wat zij deden geld hebben verdiend. [medeverdachte 1] was volgens haar degene die het regelde, de klanten en het geld en [medeverdachte 2] zou hem hierbij hebben geholpen.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] een keer aan hem heeft gevraagd om verdachte mee te nemen. Het meisje dat bij [medeverdachte 1] zou zijn, was namelijk heel verlegen en verdachte moest haar een beetje op haar gemak stellen. Dit ging over het meisje uit [plaats 1] , [slachtoffer] , ook bekend als [naam] . [medeverdachte 2] en verdachte hebben haar toen op haar gemak gesteld.
Op de Apple iPhone 7 van [medeverdachte 1] zijn veel aan prostitutie gerelateerde klantgesprekken aangetroffen in de periode van 15 juli 2020, het moment van online komen van de advertentie ‘ [bijnaam] ’ op de [website] , tot 10 augustus 2020, het moment van inbeslagname van de telefoon van [medeverdachte 1] . Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] deze advertentie heeft gemaakt om de seksuele diensten van een ander meisje aan te bieden; het meisje waarover verdachte heeft verklaard. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met zijn telefoon gesprekken heeft gevoerd met klanten en dat hij zich daarbij voordeed als [bijnaam] . Op 24 juli 2020 heeft [medeverdachte 1] meerdere klanten, die hij [gebruikersnaam 1] met een cijfer erachter noemde, actief benaderd, waaronder [gebruikersnaam 2] . Het WhatsApp contact tussen [medeverdachte 1] , die zich in dit gesprek [bijnaam] noemt, en [gebruikersnaam 2] is die dag om 16:18 uur begonnen. [gebruikersnaam 2] heeft in dit gesprek gevraagd om iets af te spreken. Hij wilde wel eerst een foto zien en 100% afspreken. Hij is echt serieus. Hierop zijn om 17:03 uur twee foto’s van [slachtoffer] gestuurd met de mededeling dat zij een vriendin is van het Marokkaanse meisje. Hierna is de foto gestuurd van het door verdachte genoemde andere meisje in een oranje slip. De vraag van [gebruikersnaam 2] of zij (het meisje op de foto’s) ook in de prostitutie werkt, is bevestigend beantwoord. Genoemde foto’s van [slachtoffer] zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen. Uit nader onderzoek is gebleken dat deze foto’s zijn gemaakt in de badkamer van het appartement aan de [adres 1] te [plaats 2] .
Deelconclusie
Op basis van de inhoud van de WhatsApp contacten tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] en de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 24 juli 2020 met een man prostitutiewerkzaamheden heeft verricht in het appartement aan de [adres 1] te [plaats 2] . Verdachte en [medeverdachte 2] hebben [slachtoffer] gerust gesteld en overtuigd om hiertoe over te gaan. De rechtbank gaat er, gelet op de inhoud van het op de telefoon van [medeverdachte 1] aangetroffen klantgesprek met [gebruikersnaam 2] en de omstandigheid dat het gesprek met deze klant, waarbij foto’s van [slachtoffer] zijn verstuurd, plaatsvond binnen het tijdsbestek waarin [slachtoffer] in [plaats 2] was, daarbij vanuit dat deze man [gebruikersnaam 2] is geweest.
Tussenconclusie
Gelet op vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer] , die op dat moment de leeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt, is benaderd om seksuele diensten tegen betaling te verrichten, met dit oogmerk uit [plaats 1] is opgehaald en in het appartement aan de [adres 1] te [plaats 2] is gehuisvest (sub 2). [slachtoffer] is er ook toe gebracht om zich daadwerkelijk beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (sub 5) en met deze seksuele handelingen is geld verdiend (sub 8), zoals ten laste is gelegd. Ten aanzien van de bewezenverklaring van deze seksuele uitbuiting heeft de verdediging ook geen verweer gevoerd. Wel heeft de verdediging verweer gevoerd ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij dit feit. Hier zal de rechtbank hieronder nader op ingaan.
Betrokkenheid van verdachte bij het feit
Verdachte wordt er primair van verdacht dat zij [slachtoffer] in vereniging met anderen seksueel heeft uitgebuit.
De rechtbank stelt voorop dat voor medeplegen (of in vereniging plegen) een dubbel opzetvereiste geldt: het opzet op de onderlinge samenwerking en het opzet op de verwezenlijking van het feit. Dit dubbele opzet ligt besloten in de voor medeplegen geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het begaan van het feit. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat erom dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast:
- dat verdachte op verzoek van [medeverdachte 2] heeft ingestemd met het gerust stellen en overtuigen van [slachtoffer] om prostitutiewerkzaamheden te verrichten in het appartement aan de [adres 1] te [plaats 2] . Zij wist op dat moment dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bezig waren om in dit appartement hiermee geld te verdienen;
- dat verdachte daartoe op 19 juli 2020 in dit appartement een film met [slachtoffer] heeft gekeken;
- dat verdachte ook op 24 juli 2020 met [slachtoffer] in dit appartement aanwezig is geweest. Zij was daar toen samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Zij waren ook nog in dit appartement aanwezig op het moment dat [slachtoffer] daar prostitutiewerkzaamheden met een man verrichtte;
- dat verdachte in ieder geval op één van deze dagen met [medeverdachte 1] is meegegaan om [slachtoffer] in [plaats 1] op te halen;
- dat verdachte in ieder geval op 24 juli 2020 via Snapchat contact met [slachtoffer] heeft gehad, die haar berichtte dat zij het wachten niet leuk vond;
- dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat het betrouwbaar is en dat zij daar ook met vriendinnen kwam;
- dat verdachte samen met [medeverdachte 2] [slachtoffer] gerust heeft gesteld, overtuigd en haar heeft voorgehouden dat er wel € 1.000,- per maand kan worden verdiend met het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling;
- dat verdachte, toen [medeverdachte 2] tegen haar zei dat ze vorige maand toch € 1.000,- had, dit heeft bevestigd en dat zij dit geld zou hebben verdiend met seks tegen betaling;
- dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij voor dit geld kleding en schoenen heeft gekocht;
- dat verdachte na de prostitutiewerkzaamheden tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat het niet erg is en dat zij het ook heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zo te handelen een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het feit. Verdachte wist op voorhand met welk doel zij [slachtoffer] gerust moest stellen en overtuigen. Dit was namelijk om haar prostitutiewerkzaamheden te laten verrichten. Verdachte is hiertoe vervolgens ook overgegaan. Zij heeft daarbij net gedaan alsof zij dit zelf ook deed, hiermee veel geld verdiende en dat het allemaal niet zo erg was. De rechtbank kan zich voorstellen dat de rol van verdachte, als meisje dat in dezelfde situatie zou zitten als [slachtoffer] , essentieel is geweest om [slachtoffer] zover te krijgen om prostitutiewerkzaamheden te verrichten. [slachtoffer] is hiertoe ook overgegaan. Gelet hierop heeft verdachte dan ook het opzet op de onderlinge samenwerking en op de verwezenlijking van het feit gehad. Dat verdachte stelt dat zij dit enkel heeft gedaan om haar toenmalige vriendje [medeverdachte 2] tevreden te stellen, maakt dit niet anders. De strafrechtelijk relevante intentie, te weten het oogmerk ten aanzien van sub 2, het opzet wat betreft sub 5 en 8 en het opzet op medeplegen, leidt de rechtbank af uit de voornoemde objectieve omstandigheden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking sprake is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
Eindconclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] seksueel heeft uitgebuit in de zin van artikel 273f lid 1 sub 2, sub 5 en sub 8 Sr, zoals primair ten laste is gelegd.