ECLI:NL:RBZWB:2023:8366

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_3564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Wajong-uitkering

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De opposante had beroep ingesteld omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) volgens haar niet tijdig had beslist op haar bezwaar van 12 april 2022 tegen een besluit van 3 maart 2022, waarin haar Wajong-uitkering werd geweigerd. De rechtbank had eerder, op 23 augustus 2023, het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen een redelijke termijn was ingediend. De opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, zonder te verzoeken om een zitting.

In de verzetzaak heeft de rechtbank beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak niet terecht was, omdat de opposante in verzet had aangevoerd dat er meerdere keren contact was geweest met het UWV over de voortgang van de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan, omdat de opposante niet had kunnen aantonen dat zij na de ingebrekestelling contact had gehad met het UWV. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en het onderzoek wordt hervat.

Daarnaast heeft de rechtbank het UWV veroordeeld in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 209,25 voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door rechter J.E.C. Vriends en openbaar gemaakt op 1 december 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3564 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 op het verzet van

[naam opposante], te [plaats], opposante

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen).

Procesverloop

1. Opposante heeft beroep ingesteld omdat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV) volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 12 april 2022 tegen het besluit van 3 maart 2022 over de weigering van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
1.1.
Bij uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het beroep niet binnen een redelijke termijn is ingediend.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
4. De verzetrechter stelt voorop dat de toetsing in verzet van een uitspraak die is gedaan met toepassing van artikel 8:54 van de Awb dient te geschieden op basis van de in verzet beschikbare informatie. Hiertoe behoort ook informatie die eerst in die fase van het geding naar voren is gebracht (ex nunc).
5. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er diverse malen, waaronder op 25 januari 2023 telefonisch contact met het UWV is geweest om navraag te doen naar de stand van zaken.
6. De verzetrechter stelt voorop dat een beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn is gebonden. Uit artikel 6:12, vierde lid, van de Awb volgt dat het beroep echter wel binnen een redelijke termijn moet worden ingediend. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2023 geoordeeld dat hiervan geen sprake is, nu opposante pas ruim zeven maanden na de ingebrekestelling beroep heeft ingesteld en dat niet gesteld of gebleken is dat opposante na het indienen van de ingebrekestelling op enige wijze contact met het UWV heeft gehad.
6.1.
Pas in verzet is gebleken dat er tussen partijen op diverse momenten contact is geweest over de voortgang van de bezwaarprocedure.
6.2.
Uit wat opposante heeft aangevoerd, volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Ter voorlichting merkt de rechtbank nog op dat ook na verdere behandeling het eindoordeel toch zou kunnen zijn dat het beroep niet-ontvankelijk is.
7. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door opposante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 209,25 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van opposante tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 1 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.