ECLI:NL:RBZWB:2023:8379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/02/415440 / KG ZA 23-532
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Combee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorg- en contactregeling in kort geding met verwijzing naar UHA

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2023, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die verzoekt om een voorlopige zorg- en contactregeling voor zijn minderjarige kind, [minderjarige01]. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad, zijn in een conflict verwikkeld over de uitvoering van de zorg- en contactregeling. De man stelt dat de vrouw de regeling niet naleeft en dat hij al maanden geen contact heeft gehad met [minderjarige01]. De vrouw voert verweer en stelt dat de man niet zelf zorg draagt voor het kind tijdens de omgangsweekenden, wat haar zorgen baart. De voorzieningenrechter heeft de zaak op 28 november 2023 met gesloten deuren behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van de man, aangezien de huidige zorg- en contactregeling stil ligt. Er wordt besloten dat ouders en [minderjarige01] worden doorverwezen naar een (jeugd)hulpverleningstraject om de problemen op te lossen. De rechtbank heeft de ouders geïnformeerd over de privacyaspecten van deze doorverwijzing en heeft ingestemd met de voorwaarden. De voorlopige regeling voor contact tussen de man en [minderjarige01] is vastgesteld, met specifieke data voor de omgangsmomenten. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de Raad is verzocht om een rapportage op te stellen na afloop van het hulpverleningstraject.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/415440 / KG ZA 23-532
1 december 2023
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[de man01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
tegen
[de vrouw01] ,
wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde,
advocaat: mr. Y.I.B. Grosfeld te Breda.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de vordering geadviseerd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 1 productie;
- de conclusie van antwoord met 5 producties.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 november 2023 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Daarnaast is verschenen mevrouw [naam01] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vordering te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2018.
2.2.
De man heeft [minderjarige01] erkend. Ten aanzien van [minderjarige01] is het gezamenlijk ouderlijk gezag in het gezagsregister aangetekend.
[minderjarige01] verblijft bij de vrouw.
2.3.
Conform de tussen partijen afgesproken zorg- en contactregeling verblijft [minderjarige01] bij de man gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondagmiddag 13.00 uur. Sinds medio juni 2023 is deze regeling stil komen te liggen.

3.De vordering

3.1.
De man vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te bevelen c.q. te veroordelen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis onverminderd uitvoering te geven aan de geldende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat [minderjarige01] gedurende één weekend per veertien dagen bij de man verblijft, en wel vanaf vrijdag uit school tot zondagmiddag ca. 13.00 uur, zulks op straffe van een door de vrouw aan de man te betalen dwangsom van € 500,= voor ieder dagdeel dat zij nalatig is om aan het te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 10.000,=, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. althans dusdanige (voorlopige) beslissingen te nemen als de voorzieningenrechter in het belang van de minderjarige geraden acht.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd.
De man heeft moeten bemerken dat de vrouw de afgelopen periode steeds meer moeite heeft om de geldende zorg- en contactregeling uit te voeren. Naar de mening van de man lijkt de vrouw meer en meer moeite te hebben om hem een volwaardige rol te geven in de verzorging en opvoeding van [minderjarige01] en wil de vrouw alle beslissingen met uitsluiting van de man kunnen nemen. Ook komt de vrouw steeds met voorwaarden waar de man zich aan moet houden wil er contact zijn tussen hem en [minderjarige01] . Dit alles maakt dat de onderlinge verstandhouding tussen partijen steeds meer verstoord is geraakt. Omdat de man niet aan alle eisen van de vrouw kan en wil voldoen, heeft de vrouw de contacten tussen de man en [minderjarige01] stopgezet. Inmiddels heeft de man [minderjarige01] al enkele maanden niet meer gezien. De man verzoekt partijen door te verwijzen naar het Uniform Hulp Aanbod (hierna: UHA) voor deelname aan een zorgtraject.
3.3.
De vrouw voert verweer tegen de vordering van de man en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vordering dan wel tot afwijzing van die vordering.
Daarbij vordert de vrouw (eventueel) een (voorlopige) regeling te treffen als de voorzieningenrechter dat in het belang van [minderjarige01] acht.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer (en vordering) voert de vrouw, kort samengevat, het navolgende aan.
Het is de vrouw gebleken dat de man in de weekenden dat [minderjarige01] bij de man verbleef zelf niet aanwezig was en hij de zorg over [minderjarige01] overliet aan zijn nieuwe vriendin die psychische problemen heeft. De vrouw kan daar niet mee instemmen. De vrouw laat de man dit in juni 2023 weten. De man geeft daarop aan dat hij geen nieuwe regeling wil treffen voor [minderjarige01] en hij geen omgang meer wil. Via zijn advocaat laat de man in oktober 2023 ineens weten dat hij [minderjarige01] terug in zijn leven wil. De vrouw betreurt het voor [minderjarige01] dat zij zo lang uit het leven van de man was verdwenen. De vrouw acht dat schadelijk voor [minderjarige01] . De stellingen van de man dat hij al tijden aan het strijden is voor omgang met [minderjarige01] kloppen volgens de vrouw dan ook niet. De vrouw wilde de regeling niet stopzetten, maar verzocht enkel aan de man om zijn nieuwe vriendin niet aanwezig te laten zijn op de momenten dat [minderjarige01] bij hem verbleef en hij zelf de zorg voor [minderjarige01] op zich zal nemen. De vrouw staat niet negatief tegenover interventie vanuit het UHA.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast, nu de geldende zorg- en contactregeling tussen hem en [minderjarige01] geheel stil is komen te liggen.
4.2.
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De voorzieningenrechter vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en [minderjarige01] een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter hen en [minderjarige01] (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. De verwijzing heeft op 28 november 2023 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Dit vonnis geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.3.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.4.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de voorzieningenrechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang
zijn van het kind;
- er is inzicht in de mogelijkheden/belemmeringen van beide ouders en de hulp die
nodig is om een stabiele opvoedsituatie voor het kind te realiseren (binnen de
scheidingssituatie);
- de nieuwe gezinssituaties zorgen gezamenlijk voor een goede basis voor de
ontwikkeling van het kind.
De resultaten zijn ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is aan dit vonnis gehecht.
Ten aanzien van het verdere verloop van het traject overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.5.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd.
De man heeft aangekondigd een bodemprocedure te zullen starten.
Voor het doorlopen van een hulpverleningstraject wordt standaard een termijn van 6 maanden aangehouden.
Gelet hierop verzoekt de voorzieningenrechter het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk dinsdag 11 juni 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken
bodemprocedurein te brengen. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
4.6.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling in de bodemprocedure nog nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de in die procedure gedane verzoeken met betrekking tot [minderjarige01] .
4.7.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de voorzieningenrechter het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.8.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.9.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de voorzieningenrechter de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover in de nog aanhangig te maken bodemprocedure een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest
tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
-Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
4.10.
Dit vonnis is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.11.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid om binnen een termijn van 14 dagen op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.12.
De voorzieningenrechter verzoekt de man bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van ouders naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding
UHA in KG met zaaknummer C/02/415440 / KG ZA 23-532 d.d. 1 december 2023;
4.13.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.14.
In afwachting van de resultaten van het komende zorgtraject hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling alvast met elkaar afgesproken op welke wijze de zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige01] zal worden hervat. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat de eerste twee omgangsmomenten zullen gaan plaatsvinden op zondag 10 december 2023 en op zondag 24 december 2023, telkens van 10.00 uur tot 16.00 uur.
Daarna zullen de man en [minderjarige01] contact met elkaar hebben op zondag 7 januari 2024 en op zondag 21 januari 2024, telkens van 10.00 uur tot 17.00 uur. Vervolgens zullen de man en [minderjarige01] contact met elkaar hebben eenmaal per veertien dagen in het weekend, voor het eerst in het weekend van 3 en 4 februari 2024. De omgang zal dan telkens plaatsvinden van vrijdagmiddag na turnen (17.00 uur) tot zaterdagavond 19.00 uur.
De man heeft hierbij toegezegd dat hij zijn huidige partner niet bij de omgangsmomenten aanwezig zal laten zijn, totdat partijen daarover nadere afspraken hebben gemaakt.
4.15.
Nu de voorzieningenrechter met de Raad de tussen partijen afgesproken voorlopige zorg- en contactregeling in het belang van de minderjarige acht wordt als volgt beslist.
4.16.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.17.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de man en de [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2018
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze zoals hiervoor onder 4.14. is overwogen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verwijst ouders en [minderjarige01] voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Het loket zal ouders en [minderjarige01] vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.4.
verzoekt het loket om
uiterlijk op dinsdag 11 juni 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, in de nog aanhangig te maken
bodemprocedurede rapportage over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulpverleningstraject ter griffie in te dienen;
5.5.
verzoekt de man bij het aanhangig maken van de bodemzaak op het verplicht bij te voegen F1-formulier melding te maken van de verwijzing van partijen naar een (jeugd)hulpverleningstraject in het kader van UHA door middel van vermelding “
UHA in KG met zaaknummer C/02/415440 / KG ZA 23-532 d.d. 1 december 2023”;
5.6.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.7.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na ontvangst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.8.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, ten behoeve van de nog aanhangig te maken bodemprocedure onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.9. opgenomen vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.9.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van dit rapport en advies aan de advocaten van partijen.
5.10.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.11.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Combee, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023 in tegenwoordigheid van Van Dongen, griffier.