ECLI:NL:RBZWB:2023:8389

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over terugvordering van bijstandsuitkering en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 25 november 2021 is genomen. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet en heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met de wet is genomen. De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. Na een heropening van het onderzoek op 13 juni 2023, heeft het college op 28 juni 2023 gereageerd, waarop eiser op 17 juli 2023 heeft gereageerd. Een tweede zitting vond plaats op 17 oktober 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2013 betrokken was bij een geweldsincident en dat hij in 2016 door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch in aanmerking is gebracht voor een schadevergoeding van € 111.320,-. Het college heeft echter in 2020 de bijstandsverlening aan eiser stopgezet, omdat hij een schadevergoeding had ontvangen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, en het college heeft in maart 2021 het bezwaar gegrond verklaard, maar later opnieuw besluiten genomen die tot terugvordering leidden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor terugvordering niet was overschreden en dat het college ten onrechte het recht op bijstand van eiser had ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de besluiten van 15 en 28 juli 2021 herroepen. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/200 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.J.P.M. Mooren),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg.

Procesverloop

1.1
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 november 2021 (bestreden
besluit).
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en [vertegenwoordiger college] namens het college.
1.3
Met de beslissing van 13 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Daarbij is het college verzocht om aan te geven of in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 april 2023 [1] aanleiding wordt gezien om het bestreden besluit te heroverwegen.
1.4
Het college heeft op 28 juni 2023 een reactie ingezonden. Eiser heeft op 17 juli 2023 hierop gereageerd.
1.5
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Hieraan hebben deelgenomen eisers gemachtigde en [vertegenwoordiger college] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet van het college.
Op 10 april 2013 is eiser betrokken geweest bij een geweldsincident. In een arrest van 21 december 2016 heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch bepaald dat eiser in aanmerking komt voor een schadevergoeding van € 111.320,- bestaande uit € 36.320,- voor materiële schade en € 75.000,- voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het Slachtoffer Informatiepunt schadevergoedingsmaatregelen van het Openbaar Ministerie heeft eiser op 12 december 2019 gemeld dat hij € 128.776,35 aan schadevergoeding krijgt.
Met het besluit van 24 juni 2020 heeft het college eisers recht op bijstand en bijzondere bijstand stopgezet per 17 december 2019. Daarbij is overwogen dat eiser een schadevergoeding heeft gekregen in december 2019. Het maximumbedrag dat hij aan immateriële schadevergoeding mag krijgen is € 12.775,-. Eiser heeft € 75.000 gekregen.
Met het besluit van 9 juli 2020 heeft het college de aan eiser verstrekte bijstand en bijzondere bijstand van hem teruggevorderd.
Tegen het besluit van 24 juni 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 25 maart 2021 heeft het college eisers bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2020 gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de intrekking ten onrechte is gebaseerd op de door eiser ontvangen immateriële schadevergoeding. Eisers recht op bijstand is ten onrechte beëindigd per 17 december 2019 en de terugvordering over de periode van 17 december 2019 tot en met 31 mei 2020 komt te vervallen.
Met het besluit van 15 juli 2021 heeft het college het recht op bijstand van eiser over de periode van 10 april 2013 tot en met 18 november 2015 ingetrokken en een bedrag van € 50.495,00 van eiser teruggevorderd. De materiële schadevergoeding van € 36.320,00 en de ontvangen rentevergoeding van € 17.777,73 worden door het college buiten beschouwing gelaten. Op de ontvangen vergoeding voor immateriële schade, zijnde een bedrag van € 75.000,00, wordt het voor 2021 geldende maximaal vrij te laten bedrag van € 12.915,00 in mindering gebracht. Vervolgens wordt op het resterende bedrag van € 62.085,00 het bedrag aan het restant vrij te laten vermogen dat in 2013 gold (€ 11.590,00) in mindering gebracht, waardoor het college op een terugvorderingsbedrag van € 50.495,00 uitkomt. Verder is overwogen dat eiser nog recht heeft op een nabetaling van de gemeente Tilburg over de periode juni 2020 tot en met 30 juni 2021. Deze nabetaling zal in mindering worden gebracht op de vordering van € 50.495,-.
Met het besluit van 28 juli 2021 heeft het college aan eiser meegedeeld dat hij € 37.317,69 moet terugbetalen.
Eiser heeft tegen de besluiten van 15 en 28 juli 2021 bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat eiser, gelet op het besluit van 25 maart 2021, ervan uit gaat en mocht gaan dat de immateriële schadevergoeding van € 75.000,- voor hem vrijgelaten wordt en blijft. Er is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het redelijkheidsbeginsel.Verder is er volgens eiser sprake van verjaring nu er wordt teruggevorderd over een periode van 10 april 2013 tot en met 18 november 2015, zijnde meer dan vijf jaar geleden.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de wet, althans met enig in het rechtsbewustzijn levend algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Wat eiser in bezwaar heeft gesteld, wordt volledig gehandhaafd.
Verjaring
4. Met betrekking tot eisers stelling dat sprake is van verjaring overweegt de rechtbank het volgende.
4.1
Onder verwijzing naar een uitspraak van de CRvB van 12 april 2022 [2] overweegt de rechtbank dat de verjaringstermijn voor het nemen van een besluit tot terugvordering van bijstand aanvangt op het moment dat het college bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit tot terugvordering in de rede ligt. De rechtbank stelt vast dat in dit geval tussen het moment dat het college bekend is geworden met de hiervoor vermelde feiten of omstandigheden en het terugvorderingsbesluit geen vijf jaren zijn verstreken. Eisers beroep op verjaring slaagt dan ook niet.
Immateriële schadevergoeding
5. Uit de brief van het college van 28 juni 2023 blijkt dat het college zich thans, en anders dan in het bestreden besluit, op het standpunt stelt dat de immateriële schadevergoeding volledig moet worden vrijgelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het college hierbij terecht uitgegaan van een statistische eindleeftijd van eiser van 81 jaar. De rechtbank verwijst in dit verband naar CBS data.
Wettelijke rente
6. In de brief van 28 juni 2023 heeft het college de rechtbank medegedeeld dat de inkomsten uit rente in aanmerking worden genomen als inkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het college heeft immers in het besluit van 15 juli 2021, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, expliciet aangegeven dat de door eiser gekregen wettelijke rente zal worden vrijgelaten. Door het college kan hierop niet worden teruggekomen.

Conclusie

7. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het college heeft ten onrechte eisers recht op bijstand ingetrokken over de periode van 10 april 2013 tot en met 18 november 2015. Dat betekent dat de terugvordering ook geen stand kan houden. Verder bestaat aanleiding de besluiten van 15 juli 2021 en 28 juli 2021 te herroepen.
7.1
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.286,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 25 mei 2023 en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting van 17 oktober 2023, met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de besluiten van 15 juli 2021 en 28 juli 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.286,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Constant, griffier, op 21 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.