ECLI:NL:RBZWB:2023:8414

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
AWB-22_5
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 november 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 330.000 per 1 januari 2020, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op een juiste manier heeft onderbouwd met een taxatierapport van 30 mei 2022, waarin de waarde van € 330.000 werd bevestigd. Belanghebbende stelde een lagere waarde van € 290.000 voor, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure beoordeeld. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt twee jaar, maar deze was met acht maanden overschreden. De rechtbank heeft daarom een schadevergoeding van € 100 toegewezen aan belanghebbende, waarvan € 25 voor rekening van de heffingsambtenaar en € 75 voor de Staat der Nederlanden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. De proceskosten worden eveneens vergoed, waarbij de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft verantwoordelijk zijn voor de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

gemachtigde: [gemachtigde] (verbonden aan [b.v.] ,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant(gemeente Moerdijk), de heffingsambtenaar,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 november 2021.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 330.000 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende (onder andere) een aanslag onroerendezaakbelasting van de gemeente Moerdijk voor het jaar 2021 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] namens belanghebbende, verbonden aan [b.v.] , en namens de heffingsambtenaar [naam 2] en [taxateur 1] .
1.5.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een twee-onder-een-kapwoning (bouwjaar 1987) met een woonoppervlakte van 99 m², twee aanbouwen van de woonruimte (6 m² en 7 m²), dakopbouw (13 m²), berging/schuur (16 m²), inpandige berging (12 m²) en een dakkapel. Het perceel heeft een oppervlakte van 217 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Belanghebbende bepleit een waarde van € 290.000. De heffingsambtenaar verdedigt de bij uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 330.000.
3.2.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar het indexeringspercentage om de waarde van de referentieobjecten op de waardepeildatum te bepalen, en de onderbouwing daarvan, niet inzichtelijk heeft gemaakt.
3.2.
De heffingsambtenaar stelt bij de indexering gebruik te hebben gemaakt van de -voor ieder toegankelijke- woningindexcalculator van Vastgoedpro. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kwartaalgegevens van het CBS. Vanaf 1996 wordt de gemiddelde prijsstijging per regio bijgehouden. Volgens de heffingsambtenaar had belanghebbende aan de hand van de woningindexcalculator een controle kunnen uitvoeren.
3.3.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de stelling van de heffingsambtenaar dat de woningindexcalculator van Vastgoedpro voor ieder toegankelijk is niet heeft betwist. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de door de heffingsambtenaar omschreven methode van indexering (vgl. de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2023:480
)slaagt de grief van belanghebbende niet.
3.4.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
3.5.
De waarde van een woning wordt bepaald door middel van de vergelijkings–methode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffings–ambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
3.6.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
3.7.
De heffingsambtenaar mag de waarde in principe in iedere fase van de procedure opnieuw onderbouwen.
3.8.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling een taxatierapport van 30 mei 2022 van [taxateur 2] ten grondslag gelegd.
3.9.
In het taxatierapport is een waarde voor de woning van € 330.000 vermeld. Als referentiewoningen voor de woning zijn gebruikt de objecten aan [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats] .
3.10.
Belanghebbende heeft de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen niet betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
3.11.
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de oppervlakte van de dakopbouw van de woning onjuist is (en 5 m2 moet zijn in plaats van 13 m2) overweegt de rechtbank dat deze stelling niet met objectiveerbare gegevens is onderbouwd zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
Tussenconclusie
4. Gelet op het taxatierapport van 30 mei 2022 en de door de heffingsambtenaar op 18 september 2023 ingezonden matrix is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van de onroerende zaak niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 30 maart 2021. De rechtbank doet uitspraak op 30 november 2023, waarmee de redelijke termijn is overschreden met 8 maanden.
5.2.
Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn in gevallen waar sprake is van een waardebepaling in het kader van de Wet WOZ, dan wel van aanslagen opgelegd door een heffingsambtenaar ziet de rechtbank aanleiding de omvang van deze vergoeding te bepalen op € 50 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Daarbij acht de rechtbank bepalend dat het financiële belang in de regel minder is dan een bedrag van € 500 en de veronderstelde spanning en frustratie een vergoeding tot ten hoogste € 50 per half jaar overschrijding rechtvaardigt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 100.
5.3.
De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 22 november 2021. De bezwaarfase heeft afgerond 8 maanden geduurd en daarmee 2 maanden te lang.
5.4.
Dit brengt mee dat 2/8 deel (€ 25) voor rekening van de heffingsambtenaar komt en de rest (€ 75) voor rekening van de Staat der Nederlanden. De Nederlandse Staat is daarom in zoverre aangemerkt als partij in dit geding.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
6.1.
Omdat het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde kent de rechtbank
1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 837,- en wegingsfactor 0,25 (zie het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526).
6.2.
De proceskostenvergoeding moet door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft worden vergoed. Ieder van hen zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van € 104,63.
6.3.
De heffingsambtenaar en de Staat wordt opgedragen om ieder de helft van het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 25;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 75;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 104,63 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 104,63 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • gelast dat de heffingsambtenaar de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 25,-
  • gelast dat de Staat der Nederlanden de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem vergoedt, zijnde € 25,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, op 30 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44