ECLI:NL:RBZWB:2023:8420

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/02/410549 / KG ZA 23-273
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting executie van kinder- en partneralimentatie in afwachting van hoger beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. De man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, heeft een vordering ingediend om het beslag dat namens de vrouw op zijn bankrekening is gelegd op te heffen en om de executie van de alimentatiebeschikkingen op te schorten in afwachting van een hoger beroep. De vrouw, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, heeft de vorderingen van de man betwist en verzocht om afwijzing van zijn verzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in financiële problemen verkeert en niet in staat is om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen. De man heeft zijn onderneming moeten staken en werkt nu in loondienst, met een lager inkomen dan voorheen. De vrouw heeft echter betoogd dat de man misbruik maakt van zijn bevoegdheid door de alimentatiebetalingen niet na te komen, terwijl zij zelf ook in financiële nood verkeert.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. De rechtbank heeft daarom besloten om de alimentatieverplichtingen tijdelijk te verlagen tot € 521,= per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind en € 889,= per maand voor het levensonderhoud van de vrouw, totdat er in hoger beroep is beslist. De vorderingen van de man zijn gedeeltelijk toegewezen, terwijl de proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer: C/02/410549 / KG ZA 23-273
Vonnis in kort geding van 27 september 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.C. van Veenendaal,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R. Holland,
en
de openbare rechtspersoon
LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGEN,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
hierna te noemen: het LBIO,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 19;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 7;
  • de brieven van mr. van Veenendaal van 25 juli 2023, met het resterende gedeelte van producties 9 tot en met 17 en productie 20, 27 juli 2021 met productie 21, 31 augustus 2023 (intrekking vordering), 4 september 2023 (aangevulde c.q. gewijzigde vordering) met productie 22 en van 5 september 2023 met producties 23 tot en met 26.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 6 september 2023. Daarbij zijn verschenen de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat. Verder is de man bijgestaan door een tolk.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is aan partijen een termijn gegund voor minnelijk overleg. Bij het e-mailbericht van 12 september 2023 heeft mr. Holland laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2017 tot [datum 2] 2023;
- uit hun huwelijk is het volgende nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018;
- in de beschikking betreffende de voorlopige voorzieningen van 23 augustus 2022 heeft deze rechtbank voor de duur van de bodemprocedure onder andere bepaald dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 521,= per maand. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud moet voldoen een bedrag van € 889,= per maand;
- in de nadere beschikking betreffende echtscheiding van 24 januari 2023 heeft deze rechtbank onder andere bepaald dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw moet voldoen een bedrag van € 343,= per maand. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud moet voldoen een bedrag van € 2.784,= per maand;
- de man heeft hoger beroep ingesteld tegen voormelde nadere beschikking betreffende echtscheiding;
- de man heeft niet (volledig) aan zijn alimentatieverplichting voldaan;
- het LBIO heeft onder meer in juni 2023 executoriaal beslag gelegd op een bankrekening van de man;
- de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van [plaats 3] op [datum 3] 2023.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
De man vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
Opheffen beslag
I. het namens de vrouw te leggen beslag op de bankrekening van de man te verbieden dan wel het gelegde beslag op de bankrekening van de man op te heffen;
Verbod opdracht tot executie
II. de vrouw te bevelen het LBIO opdracht te geven tot opschorting van de executie van de voorlopige voorzieningenbeschikking van 23 augustus 2022 en de echtscheidingsbeschikking van 24 januari 2023 ten laste van de man, in afwachting van het oordeel in de hoger beroepsprocedure;
III. de vrouw te veroordelen om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,= per dag dat de vrouw het hiervoor genoemde bevel niet opvolgt;
Voorlopige alimentatie
Primair
IV. te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen ad € 75,= per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van dagtekening van dit vonnis en met als einddatum de dag vóórdat de beschikking in hoger beroep wordt afgegeven, dan wel een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
V. te bepalen dat de man geen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen, met ingang van de dagtekening van dit vonnis en met als einddatum de dag voordat de beschikking in hoger beroep wordt afgegeven, dan wel een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
Subsidiair
VI. te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen ad € 521,= per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van dagtekening van dit vonnis en met als einddatum de dag voordat de beschikking in hoger beroep wordt afgegeven;
VII. te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen ad € 889,= per maand, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, met ingang van dagtekening van dit vonnis en met als einddatum de dag voordat de beschikking in hoger beroep wordt afgegeven;
Proceskosten
VIII. de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De man heeft bij brief van 31 augustus 2023 zijn vordering onder I. ingetrokken. Bij brief van 4 september 2023 heeft de man zijn overige vorderingen gewijzigd zoals hiervoor weergegeven.
In reconventie
3.3.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen en daarbij de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

4.1.
Nu de man zijn vordering onder I. heeft ingetrokken behoeft deze geen verdere bespreking en zal deze worden afgewezen.
Verbod opdracht tot executie en vaststelling van voorlopige alimentatie
4.2.
De man legt aan zijn vordering onder II. het volgende ten grondslag. Het is voor hem financieel niet mogelijk om aan zijn voorlopige en definitieve alimentatieverplichting ingevolge de beschikkingen te voldoen. Zijn onderneming heeft de man moeten staken en hij werkt nu (weer) in loondienst. Hij verdient € 2.836,97 netto per maand en dit is een ander (lager) inkomen dan waar mee gerekend is in de beschikkingen. Ten onrechte is er op dat moment uitgegaan van een verdiencapaciteit. Daarnaast zijn zijn maandelijkse vaste lasten hoog en moet hij ook nog een lening ter hoogte van totaal € 50.000,= aflossen. Er is maandelijks sprake van een aanzienlijk tekort. De man heeft geen ook spaargeld meer. Dat is onder meer opgegaan aan alle procedures die hij zelf heeft moeten voeren of waarin hij zich heeft moeten verweren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een (met producties onderbouwd) overzicht overgelegd waaruit zijn maandelijkse inkomsten en uitgaven blijken. Verder is de man van mening dat de vrouw zelf voldoende inkomen heeft om in haar eigen levensonderhoud, en dat van [minderjarige] , te voorzien.
De vrouw is er van op de hoogte dat de man de kinder- en partneralimentatie niet kan betalen. Desondanks blijft zij het LBIO de opdracht verstrekken om de achterstallige alimentatie te innen. De vrouw maakt daarmee misbruik van haar bevoegdheid. De tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde beschikkingen dient te worden geschorst. De man heeft verder een spoedeisend belang bij een voorziening, omdat de achterstand in de alimentatiebetalingen zal blijven oplopen in afwachting van de hoger beroepsprocedure. Om te voorkomen dat de man nog dieper in de financiële problemen zal raken, moet er zo spoedig mogelijk worden ingegrepen. De man begrijpt dat een algehele opschorting van de alimentatieverplichting (te) ver gaat. Om die reden heeft de man vaststelling van een lagere voorlopige kinder- en partnerbijdrage gevorderd, tot aan het moment van dat er een beschikking is gewezen in hoger beroep.
4.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat zij misbruik maakt van haar bevoegdheid omdat zij tot executie van de beschikkingen overgaat. Zo is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in voormelde beschikkingen geen sprake. De rechtbank is destijds terecht uitgegaan van een verdiencapaciteit aan de zijde van de man. Ook van een financiële noodtoestand is niet gebleken. De man heeft een verplichting om hetzelfde of een vergelijkbaar inkomen te genereren als tijdens het huwelijk. Zij betwist dat de man zijn onderneming heeft beëindigd en dat hij onvoldoende inkomen heeft om de geldende bijdragen te kunnen blijven voldoen. De vrouw zet dan ook vraagtekens bij het door de man overgelegde overzicht van zijn financiële situatie. Hoe kan het dat de man dan wel een relatief dure leaseauto heeft, [minderjarige] overlaadt met cadeautjes en dat hij dure uitjes en vakanties heeft. De vrouw is met haar huidige inkomen niet in staat volledig in haar huwelijksgerelateerde behoefte en in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. Haar belang bij doorbetaling van de geldende bijdragen staat daarmee vast. Daarnaast zijn de vorderingen die zien op vaststelling van een voorlopige kinder- en partnerbijdrage naar hun aard niet geschikt voor behandeling in kort geding en dienen daarom te worden afgewezen. Mocht de voorzieningenrechter toch van mening zijn dat de bestreden beschikking deels opgeschort moet worden, dan verzoekt de vrouw dat wordt aangesloten bij de subsidiaire vorderingen van de man waarbij wordt aangesloten bij de alimentatiebedragen zoals bepaald in voormelde beschikking betreffende voorlopige voorzieningen.
4.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee, dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak aangevoerd kunnen worden, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek, hierna BW). Dit laatste kan zich voordoen als het te executeren uitspraak klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke kennelijke misslag berust, of indien na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan voor geëxecuteerde (in dit geval de man), zodat onverwijlde tenuitvoerlegging onaanvaardbaar is.
4.5.
De man stelt dat de voorlopige voorzieningenbeschikking van 23 augustus 2022 en de echtscheidingsbeschikking van 24 januari 2023 op een juridische en/of feitelijke misslag berust. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de man deze stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voorop gesteld wordt dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en een terughoudende toetsing plaatsvindt in die zin dat geen sprake is van een nieuwe afweging van alle feiten en omstandigheden op basis waarvan de rechtbank heeft geoordeeld. Een inhoudelijke beoordeling van de draagkracht van de man en de vrouw, waaronder de vraag of de rechtbank al dan niet ten onrechte uitgegaan is van een bepaalde verdiencapaciteit bij de man en de vrouw, dient aan de hand van zijn grieven in de hoger beroepsprocedure plaats te vinden. Uit zijn stellingen komt nu enkel naar voren dat en waarom hij het niet eens is met deze eerdere uitspraken, maar een executiegeschil zoals het onderhavige is niet bedoeld om het inhoudelijk debat (in deze instantie) over te doen. Dat er sprake is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag, zoals is vereist, heeft de man mitsdien onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.6.
De man heeft verder aangevoerd dat er sprake is van een financiële noodtoestand aan zijn de zijde. Op de mondelinge behandeling is met partijen uitvoerig stilgestaan bij de financiële positie van de man. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man zijn stelling dat er nu een acute financiële noodsituatie is ontstaan, gelet op de door hem overgelegde financiële gegevens – ten aanzien van zijn inkomen en lasten – in combinatie met de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voldoende aannemelijk is geworden dat de man in zijn [eenmanszaak] vanaf september 2022 geen opdrachten meer heeft ontvangen en dat de activiteiten stil lagen. Vast staat dat de eenmanszaak onlangs is uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, te weten op [datum 4] 2023 (productie 24 van de man) waardoor (feitelijk) van winst uit onderneming vanuit deze eenmanszaak geen sprake (meer) is. Verder is, anders dan de vrouw heeft betoogd, voldoende aannemelijk geworden dat voor nu de enige inkomstenbron van de man zijn inkomen is uit dienstverband. Vast staat dat de man op [datum 5] 2023 in dienst is getreden bij [bedrijf] B.V. te Rotterdam. Salarisspecificaties zijn door de man overgelegd.
Daarnaast heeft de man, een met stukken onderbouwd overzicht overgelegd van zijn huidige maandelijkse vaste lasten, waaruit volgt dat er sprake is van een maandelijks tekort. Dat sommige lasten niet (langer) noodzakelijk zijn volgens de vrouw, maakt niet dat deze thans niet feitelijk worden betaald door de man of dat de man daartoe niet gehouden zou zijn.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet onder die gegeven omstandigheden aanleiding om het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van een lager bedrag aan kinder- en partneralimentatie – totdat op het hoger beroep is beslist – te laten prevaleren boven het belang van de vrouw bij volledige voorzetting van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking(en). De voorzieningenrechter heeft bij haar oordeel onder meer in aanmerking genomen dat de man bij onverkorte tenuitvoerlegging van de bestreden beschikkingen het risico loopt dat hij (ook) niet meer kan voldoen aan zijn (andere) financiële verplichtingen en zijn schulden nog verder zullen oplopen. Daar tegenover staat wel dat de vrouw een bijdrage van de man nodig heeft om te voorzien in haar behoefte en de behoefte van [minderjarige] . Daarom kiest de voorzieningenrechter voor een tussenoplossing. Onder de gegeven omstandigheden, de belangen van partijen afgewogen, zal de voorzieningenrechter in redelijkheid en billijkheid een voorlopige alimentatie vaststellen totdat beslist is in de procedure in hoger beroep overeenkomstig hetgeen in voormelde beschikking betreffende voorlopige voorzieningen is vastgesteld, te weten ter hoogte van € 521,= per maand ten behoeve van kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] en € 889,= per maand ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande de vordering van de vrouw onder II. om te bevelen het LBIO opdracht te geven tot opschorting van de executie toewijzen voor zover de daarbij aan de man opgelegde kinder- en partneralimentatie het hiervoor genoemde bedrag te boven gaat. De primaire vorderingen onder IV. en V. worden afgewezen. De subsidiaire vorderingen worden toegewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door de man naar voren is gebracht geen aanleiding om een dwangsom op te leggen. Temeer nu de vrouw op de mondelinge behandeling heeft verklaard geen enkele intentie te hebben dit vonnis niet na te komen. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering van de man onder III. afwijzen.
Proceskosten
4.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat het gebruikelijk is om bij juridische geschillen tussen ex-partners de proceskosten te compenseren, nu een zaak als deze met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , er loopt nog een procedure in hoger beroep en een proceskostenveroordeling komt de nu al geruime tijd onder druk staande relatie tussen partijen niet verder ten goede. De voorzieningenrechter zal gelet op het voorgaande deze vorderingen van partijen afwijzen en de kosten van het geding compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
beveelt de vrouw het LBIO opdracht te geven tot opschorting van de executie van de beschikking betreffende echtscheiding van deze rechtbank van 24 januari 2023, voor zover de daarbij aan de man opgelegde kinderalimentatie het bedrag van € 521,= per maand en de partneralimentatie het bedrag van € 889,= per maand te boven gaat, tot is beslist in de door de man aanhangig gemaakte procedure in hoger beroep;
bepaalt dat dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen ad € 521,= per maand, bij vooruitbetaling, met ingang van dagtekening van dit vonnis en met als einddatum de dag voordat de beschikking in hoger beroep wordt afgegeven;
bepaalt dat de man een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen ad € 889,= per maand, bij vooruitbetaling, met ingang van dagtekening van dit vonnis en met als einddatum de dag voordat de beschikking in hoger beroep wordt afgegeven
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Haerkens-Wouters en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.