ECLI:NL:RBZWB:2023:8425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/02/411290 FA RK 23-3081
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorgregeling en verhuizing in het kader van co-ouderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorgregeling voor een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th. Kremers, verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, omdat de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.H.J. van Beek, van plan is te verhuizen naar België. De vrouw vreest dat deze verhuizing negatieve gevolgen zal hebben voor de minderjarige, die momenteel bij haar woont. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 september 2023, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. De minderjarige heeft zijn mening kenbaar gemaakt tijdens een kindgesprek en in een brief aan de kinderrechter aangegeven dat hij niet in België wil wonen en dat hij de huidige regeling wil behouden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw van 2008 tot 2022 gehuwd zijn geweest en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over hun minderjarige kind. De huidige zorgregeling houdt in dat de minderjarige in de even weken bij de vrouw verblijft en in de oneven weken bij de man. De rechtbank heeft de internationale aspecten van de zaak beoordeeld, gezien de nationaliteiten van de partijen en de geboorteplaats van de minderjarige. De rechtbank concludeert dat de verhuizing van de man naar België de huidige co-ouderschapsregeling niet langer in het belang van de minderjarige maakt, gezien de afstand en de communicatieproblemen tussen de ouders.

De rechtbank heeft het primaire verzoek van de vrouw en het voorwaardelijke verzoek van de man afgewezen, maar heeft wel een nieuwe zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige in de oneven weken van donderdagmiddag na school tot maandagochtend bij de man verblijft en in de even weken van donderdagmiddag na school tot vrijdagochtend bij de man verblijft. Deze regeling is bedoeld om de contacten tussen de man en de minderjarige te waarborgen, ondanks de afstand. De rechtbank heeft benadrukt dat partijen open moeten blijven staan voor toekomstige aanpassingen van de zorgregeling indien de situatie daarom vraagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/411290 FA RK 23-3081
datum uitspraak: 10 oktober 2023
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Th. Kremers,
en
[de man],
wonende te [plaats 2] [land] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. T.H.J. van Beek.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 26 juni 2023 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 13 september 2023 ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- het e-mailbericht van mr. Kremers van 3 juli 2023;
- het e-mailbericht van mr. Van Beek van 5 juli 2023;
- de brieven van mr. Kremers van 19 juli 2023 en 14 september 2023, met bijlagen;
- de brieven van mr. Van Beek van 20 juli 2023 en 18 september 2023;
- de beschikking van deze rechtbank van 27 januari 2022, met aangehecht een convenant en ouderschapsplan;
- het vonnis in kort geding van 12 mei 2023.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 19 september 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad.
1.3. Na te noemen [minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.Hij heeft een brief geschreven en heeft op 18 september 2023 een kindgesprek gehad met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2008 tot [datum 2] 2022;
- uit hun huwelijk is het volgende, nu nog minderjarige kind geboren: [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013 (hierna: [minderjarige] ).
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over die minderjarige.
2.2.
Ingevolge voormeld ouderschapsplan is sprake van een regeling waarbij [minderjarige] in de even weken van het jaar bij de vrouw verblijft en in de oneven weken bij de man. De betreffende week begint en eindigt op maandagochtend naar school om 8.30 uur.
2.3.
Bij voormeld vonnis in kort geding van 12 mei 2023 zijn partijen en [minderjarige] doorverwezen voor een (jeugd)hulptraject (hierna: UHA) naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket is onder meer verzocht uiterlijk 13 februari 2024 de rechtbank in deze bodemprocedure te informeren over het verloop en het resultaat van het (jeugd)hulptraject. Daarnaast is de raad verzocht, indien het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt thans:
-
primair:te bepalen dat het de man verboden wordt om, in de weken dat hij met de zorg voor [minderjarige] is belast als bepaald in het door partijen overeengekomen ouderschapsplan, met [minderjarige] te wonen/verblijven in de woning van zijn partner in [plaats 2] en daarbij te bepalen dat [minderjarige] zal kunnen wonen en verblijven in de woning van de man in [woonadres 1] , althans een beslissing te nemen met gelijke strekking, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere dag dat hij zich niet houdt aan de hierover te nemen beslissing;
-
subsidiair:de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) te wijzigen in die zin dat [minderjarige] voortaan eens in de veertien dagen, in de oneven weken, bij de man zal verblijven van vrijdag 8.30 uur (begin schooldag) tot maandag 8.30 uur (begin schooldag) en de andere dagen bij de vrouw, eventueel uit te breiden met een vast contactmoment in de even weken, althans een zodanige regeling te treffen als de rechtbank juist acht.
3.2.
De man verzoekt thans, bij wege van voorwaardelijk zelfstandig verzoek, een vervangende verklaring van toestemming te verlenen voor het wijzigen van de feitelijke verblijfplaats van [minderjarige] gedurende de tijd dat de man de zorg heeft voor hem op grond van de zorgregeling die partijen overeen zijn gekomen in het geldende ouderschapsplan, inhoudende dat die feitelijke verblijfplaats wordt gewijzigd van het [woonadres 1] naar het [woonadres 2] (België) .

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de Spaanse nationaliteit van de man, de Belgische nationaliteit van de vrouw en [minderjarige] en de geboorteplaats van [minderjarige] in België heeft deze zaak internationaalprivaatrechtelijke aspecten. De rechtbank heeft deze ambtshalve beoordeeld. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is ( [minderjarige] is bij de vrouw ingeschreven), is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek met betrekking tot [minderjarige] . De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.2.
De vrouw legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. Bij voormeld kort geding vonnis zijn partijen doorverwezen naar een hulpverleningstraject via het UHA. Bij het eerste gesprek in het kader van dat traject heeft de man aangegeven te gaan verhuizen naar [plaats 2] , België . De vrouw is van oordeel dat een ongewijzigde voortzetting van de huidige co-ouderschapsregeling in dat geval in strijd is met de belangen van [minderjarige] . Co-ouderschap op die afstand is praktisch niet uitvoerbaar en belastend voor [minderjarige] . Zeker nu de communicatie tussen partijen al stroef verloopt. Ook feitelijk zijn de gevolgen voor de verhuizing groot voor [minderjarige] . Niet alleen de impact van de veranderingen qua wonen en gezinssamenstelling zijn groot voor hem, maar ook de effecten op zijn schoolgang en andere activiteiten. [minderjarige] moet namelijk dagelijks (meer dan) 80 kilometer in de auto zitten van en naar zijn basisschool in [plaats 3] ( [gemeente] , België ), met een reistijd van anderhalf uur of langer, afhankelijk van het verkeer. Dit geldt ook voor alle buitenschoolse activiteiten van [minderjarige] .
4.3.
De man voert gemotiveerd verweer. Partijen zijn destijds heel bewust geen ‘verhuisverbod’ of ‘kilometerbeperking’ bij een voorgenomen verhuizing overeengekomen. Zij hebben ook niet afgesproken dat zij toestemming nodig hebben of moeten krijgen van de andere ouder voor een verhuizing; dat is dan ook niet aan de orde. Verder is de man van mening dat de reisafstand tussen zijn woning in [plaats 2] en de basisschool van [minderjarige] met iets meer dan 35 kilometers niet onoverkomelijk is. [minderjarige] is de afgelopen maanden nog nooit te laat op school of bij de voetbal gekomen op de dagen dat de man hem vanuit [plaats 2] daar naartoe bracht. [minderjarige] is namelijk in de voorbije periode al vaker in [plaats 2] geweest en verbleven. Daarbij komt dat [minderjarige] volgend jaar naar de middelbare school zal gaan, mogelijk in de regio die goed te bereiken is met het openbaar vervoer vanuit [plaats 2] , in tegenstelling tot [plaats 1] . Daarnaast is van nadelige effecten van het wonen in [plaats 2] of van het nieuwe samengestelde gezin op de schoolprestaties en andere activiteiten niet gebleken. Tenslotte is een plotse verandering van de huidige regeling in de frequentie die de vrouw voorstelt niet in het belang van [minderjarige] .
4.4.
De raad heeft op de mondelinge behandeling geadviseerd de geldende zorgregeling te wijzigen. De huidige regeling is, mede gelet op de afstand van de woning van de man naar de school en sportactiviteiten van [minderjarige] , en het gebrek aan communicatie tussen partijen niet in het belang van [minderjarige] . Verder betreurt de raad het dat de beslissing van de man om te verhuizen niet eerst met de vrouw is besproken, maar ook dat de vrouw de regeling zoals die nu geldt (eenzijdig) niet door laat gaan zonder dat met de man te bespreken. Er moet contact zijn tussen de man en [minderjarige] .
4.5.
[minderjarige] heeft in een brief aan de kinderrechter laten weten dat hij niet in [plaats 2] wil wonen. Hij wil niet elke dag zo lang in de auto zitten. Alleen als zijn vader in [plaats 1] blijft wonen, wil hij de “week om week” regeling houden. Hij geeft verder aan het niet fijn te vinden dat zijn vader niet aan hem heeft gevraagd wat hij wil; hij wordt daar verdrietig van. In het kindgesprek heeft [minderjarige] vorenstaande nogmaals herhaald. Aanvullend heeft hij verteld dat hij in de vakanties en soms wel eens vanaf vrijdag tot en met maandagochtend in [plaats 2] heeft verbleven en dat hij dan vanuit daar naar school werd gebracht. Op doordeweekse dagen is dit nog niet het geval geweest. Hij vindt de nieuwe gezinssituatie van zijn vader op zich niet erg, maar hij voelt zich soms wel achtergesteld op de andere kinderen; hij voelt zich een tweederangs kind. Als zijn vader gaat verhuizen, en dat is al gebeurd en zal niet anders worden, dan wil hij graag dat de regeling wordt veranderd. Verder vertelt hij dat hij dan 12 dagen bij zijn moeder wil wonen en 2 dagen bij zijn vader. Hij verwacht anders vaak veel te laat op school te zijn en ook zijn sport zal een probleem worden. Nogmaals wordt door hem herhaald dat hij het erg fijn had gevonden als zijn vader eerst aan hem had gevraagd over wat hij vond van een mogelijke verhuizing naar [plaats 2] . Op het moment dat het nu verteld werd door zijn vader, in het bijzijn van zijn vriendin en haar kinderen, was alles al geregeld en kon hij niet anders dan (ook) blij reageren zoals de rest dat deed. Alleen, diep in zijn hart was hij helemaal niet blij, maar durfde hij dat niet te zeggen.
4.6.
Op het onderhavige geschil zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank dient ingevolge artikel 1:253a BW een zodanige beslissing te nemen als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat geen sprake is van een formele verhuizing van [minderjarige] omdat hij zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Dat de man toestemming moe(s)t hebben om te verhuizen is niet aan de orde. Vast dat in de afgelopen periode, toen beide ouders op korte afstand van elkaar in [plaats 1] woonden, de geldende co-ouderschapsregeling goed is verlopen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de man een goede vader en de vrouw een goede moeder is voor [minderjarige] , dat zij zeer goed in staat zijn om de verzorging van [minderjarige] voor hun rekening te nemen en dat zij in dat opzicht allebei het beste willen voor hun zoon. Echter, de vrouw is het niet eens met de verhuizing van de man naar [plaats 2] en meent dat deze verhuizing in combinatie met de uitvoering van de bestaande co-ouderschapsregeling niet in het belang is van [minderjarige] . De man betwist dit. Volgens hem verandert er door de verhuizing naar [plaats 2] weinig voor [minderjarige] ; de man zal hem gewoon naar school en sportactiviteiten brengen en ervoor zorgen dat hij niet te laat komt.
4.8.
De vraag is mitsdien of de verhuizing van de man naar [plaats 2] tot wijziging van de co-ouderschapsregeling moet leiden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt. De door de raad geadviseerde zorgregeling is het meest in het belang van [minderjarige] . De raad heeft goed onderzocht wat de mogelijkheden zijn en haar op de mondelinge behandeling gegeven advies deugdelijk onderbouwd. Het is de rechtbank duidelijk dat de door de man verzochte in stand houding van de co-ouderschapsregeling niet haalbaar is. Partijen wonen nu te ver uit elkaar. Vast staat dat dit zo zal blijven. Immers, de man heeft verklaard dat hij niet terugkomt naar [plaats 1] . Een co-ouderschapsregeling zou voor [minderjarige] (heel) veel totale reistijd betekenen en een behoorlijk aantal schakelmomenten nu onder meer als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat de route die de man per dag aflegt tussen de woning van de man in [plaats 2] en de school en sportactiviteiten van [minderjarige] , een is waar vaak files en vertragingen zijn. Dat vraagt te veel van [minderjarige] , wat mogelijk tot gevolg heeft dat hij uiteindelijk oververmoeid raakt. Daarbij komt dat de communicatie van partijen nog veel te wensen overlaat en nog onvoldoende constructief is te noemen. Tenslotte heeft de rechtbank in haar beoordeling betrokken hetgeen [minderjarige] tijdens het kindgesprek naar voren heeft gebracht en de uitlatingen van de man op de mondeling behandeling waarbij hij onder meer heeft aangegeven dat hij [minderjarige] heeft beloofd dat “als [minderjarige] dit zou willen, hij dit niet in de weg zou staan”. Een co-ouderschapsregeling is mitsdien gelet op vorenstaande niet (langer) in het belang van [minderjarige] . Het primaire verzoek van de vrouw en het voorwaardelijke verzoek van de man zullen worden afgewezen.
4.9.
Nu [minderjarige] het in de basis fijn heeft bij zijn vader, ziet de rechtbank wel aanleiding tot uitbreiding van de (subsidiaire) verzochte zorgregeling. Temeer nu wijziging van de huidige co-ouderschapsregeling en de verzochte zorgregeling leidt tot een forse vermindering van de contacten tussen de man en [minderjarige] . De rechtbank zal daarom een zorgregeling vaststellen waarbij [minderjarige] bij de man verblijft in de oneven weken van donderdagmiddag na school tot maandagochtend naar school en in de even weken van donderdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school. De rechtbank acht deze regeling in het belang van [minderjarige] . Tenslotte wordt opgemerkt, zoals dat ook door de raad naar voren is gebracht, dat deze regeling de basis is voor partijen en [minderjarige] . Partijen dienen over en weer altijd open te blijven staan voor mogelijke aanpassingen van de zorgregeling indien de situatie bij partijen dan wel bij [minderjarige] daartoe aanleiding geeft.
4.10.
Op de mondelinge behandeling is nog met partijen en de raad stil gestaan bij of in deze een eindbeschikking moet worden gegeven of een tussenbeschikking, in die zin dat thans een voorlopige zorgregeling wordt bepaald nu er nog sprake is van een lopend hulpverleningstraject via het UHA. Geen aanleiding wordt gezien om deze procedure aan te houden enkel en alleen omdat er een procedure aanhangig moet zijn voor de hulpverlener (en mogelijk de raad) om in terug te rapporteren. De rechtbank kiest er voor om een eindbeschikking te wijzen, zodat de vastgestelde regeling definitief zal zijn en dit (ook) niet langer meer een punt van discussie zal en kan zijn in het hulpverleningstraject. Zo hoopt de rechtbank in ieder geval te bereiken dat de focus bij de hulpverlening enkel gericht zal zijn op de verbetering van de onderlinge communicatie in plaats van op allerlei inhoudelijke discussies en bezwaren rondom het contact tussen de man en [minderjarige] . Als dit hulpverleningstraject positief wordt afgesloten is terugkoppeling niet (langer) aan de orde. Mocht dat onverhoopt toch niet het geval zijn en het hulpverleningstraject wel tot terugkoppeling leiden, dan is het aan (één van) partijen om te kijken of dat dan ook direct aanleiding zou moeten geven tot een volgende procedure.
4.11.
De rechtbank merkt tot slot nog op dat partijen op de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat in de periode van de mondelinge behandeling tot aan deze beschikking [minderjarige] bij de man verblijft om de week in het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school. Het eerste weekend dat dit geldt betreft het weekend van 29 september 2023 tot 2 oktober 2023. In de periode daarvoor zal er telefonisch contact zijn, al dan niet met beeldbellen. In het weekend van 13 oktober 2023 zal dan opnieuw deze weekendregeling (vrijdag uit school tot maandag naar school) hebben te gelden. Nadien treedt de regeling zoals deze in deze beschikking is omschreven in werking.
4.12.
Gelet op het vorenstaande wordt het subsidiaire verzoek van de vrouw in zoverre toegewezen zoals hiervoor is overwogen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijzigt voormeld ouderschapsplan als volgt:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2013, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • in de oneven weken van donderdagmiddag na school tot maandagochtend naar school;
  • in de even weken van donderdagmiddag na school tot vrijdagochtend naar school;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Haerkens-Wouters, en, in tegenwoordigheid van mr. Reijerse, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.