ECLI:NL:RBZWB:2023:8429

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/02/415987 / JE RK 23-2014
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van den Beld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een ondertoezichtstelling voor minderjarigen in het kader van de kinderbescherming

Op 1 december 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van een jaar, omdat er zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de thuissituatie en de bereidheid van de ouders om hulp te accepteren. Tijdens de mondelinge behandeling op 1 december 2023 waren de vader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig, maar de moeder en haar advocaat waren niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in een conflict met elkaar verwikkeld zijn, wat leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen. De moeder heeft onvoldoende inzicht gegeven in haar thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen. De kinderrechter heeft ook rekening gehouden met de mening van de kinderen, die aangeven dat zij geen ondertoezichtstelling nodig hebben, maar heeft geconcludeerd dat de zorgen van de Raad gerechtvaardigd zijn. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling toe te wijzen, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en hen de nodige hulpverlening te bieden.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ondertoezichtstelling gaat in op 1 december 2023 en duurt tot 1 december 2024. De kinderrechter heeft de beslissing mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen drie maanden hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/415987 / JE RK 23-2014
Datum uitspraak: 1 december 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans te Breda,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 13 november 2023;
  • de brief van [minderjarige 2] van 27 november 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 30 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de moeder en mr. I.P.M.J. Nelemans niet verschenen.
Op 27 november 2023 heeft [minderjarige 1] haar hun mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter. Hierbij heeft [minderjarige 1] een brief namens [minderjarige 2] overhandigd aan de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Bij de mondelinge behandeling heeft de Raad volhard in zijn verzoek. Langdurige hulpverlening in het vrijwillig kader is niet toereikend geweest. Een derde persoon van een jeugdzorgwerker wordt noodzakelijk geacht om de zorgen die er bestaan over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. In het vrijwillig kader wordt al jaren door de hulpverlening gewerkt aan de strijd tussen de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast met volwassenzaken, waardoor zij mogelijk in een loyaliteitsconflict terecht komen. Zo worden de vastgestelde contactregeling en overige afspraken niet nagekomen. [minderjarige 1] blijft enkel in de weekenden en gedurende vakanties bij de vader slapen. De moeder geeft onvoldoende inzicht over haar situatie, over de thuissituatie bij de moeder, over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en over de schoolgang. Daarnaast hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te maken gehad met het plotselinge vertrek van halfbroertje [minderjarige 3] uit het gezin bij de moeder. Het is onduidelijk wat het vertrek van [minderjarige 3] betekent voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Het is de moeder niet gelukt om contactherstel te realiseren tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Moeder heeft niet de bereidheid om dit op korte termijn op te pakken en de ouders houden zich niet aan de contactregeling en overige afspraken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geen onbelast contact met belangrijke mensen in hun leven. Dit komt voornamelijk voort uit de strijdende houding welke moeder aanneemt voornamelijk in contact met vader en de vader van [minderjarige 3] . Er dient hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingezet te worden, zodat zij over hun gevoel kunnen spreken met een neutraal persoon.
4.2.
[minderjarige 1] heeft in een gesprek met de kinderrechter aangegeven dat een ondertoezichtstelling niet nodig is. Het gaat goed op school en thuis. [minderjarige 1] slaapt altijd bij de moeder, omdat zij anders veel heimwee ervaart naar de moeder. [minderjarige 3] woont bij zijn vader en de moeder heeft aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verteld dat zij afscheid moesten nemen van [minderjarige 3] . [minderjarige 1] ziet [minderjarige 3] nog weleens in [plaats] . [minderjarige 1] wil geen hulpverlening, omdat zij met de ouders en vrienden kan praten over haar gevoelens.
4.3.
[minderjarige 2] heeft in zijn brief aan de kinderrechter geschreven dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Het gaat allemaal goed en hij wil dat het zo blijft. [minderjarige 2] vindt het fijn om [minderjarige 3] te zien, maar vindt het kwalijk dat de vader van [minderjarige 3] , [minderjarige 3] bij ze weghoudt.
4.4.
Door en namens de moeder is in het verweerschrift verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden niet in hun ontwikkeling bedreigd. In het raadsrapport zijn veel stukken uit het raadsrapport van [minderjarige 3] gekopieerd. De moeder wordt op een onjuiste wijze neergezet in het raadsrapport. De moeder heeft vaak hulp verzocht. Een ondertoezichtstelling zorgt enkel voor onrust en belemmert de kinderen verder in hun ontwikkeling. Het gaat goed met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de thuissituatie en op school. Zo zijn er ook geen zorgmeldingen. De moeder heeft geen voornemens om de omgang tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tegen te houden. De vader van [minderjarige 3] houdt alles af, waardoor het niet mogelijk is om het contact te herstellen. Er is een ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 3] toegewezen, waarbij een van de doelen is om onder andere het contact en de omgang tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te herstellen. De moeder bestrijdt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een mogelijk onveilig gevoel ervaren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] doen het goed op school en zij hebben voldoende personen in hun omgeving die zij in vertrouwen kunnen nemen. [minderjarige 1] kan zelf aangeven of zij bij de vader wil blijven slapen. Recentelijk heeft een GZ-psycholoog vastgesteld dat [minderjarige 1] weet voor zichzelf op te komen en weet wat zij wil. Inmenging door verschillende instanties zal voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enkel onrust veroorzaken en een belasting zijn. De moeder betwist dat zij een strijdende houding aanneemt, omdat de ouderrelatie tussen de moeder en geen strijd is. Volgens de moeder is de hulpverlening in een vrijwillig kader niet geprobeerd.
4.5.
De vader stemt in met een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. De vader sluit zich aan bij het raadsrapport en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door de vertegenwoordigster van de Raad naar voren is gebracht.
4.6.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat de moeder geen inzicht geeft de gezinssituatie. De moeder houdt alle hulpverlening af, omdat zij vindt dat het goed gaat. Indien de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal worden uitgesproken, zal de GI in het kader van de uitvoering daarvan de regie voeren over de (in te zetten) hulpverlening. Het provinciale team van de GI zal de zaak snel als mogelijk oppakken. Dat team zal starten met het voeren van gesprekken met de ouders, het opstellen van een plan van aanpak en het aanzoeken van passende hulpverlening. De GI kan niet aangeven binnen welke termijn er een vaste jeugdbeschermer vanuit de vestigingslocatie beschikbaar zal zijn die de verdere uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich zal nemen.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en uit wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er zorgen bestaan over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze zorgen bestaan voorafgaand aan het vertrek van [minderjarige 3] welke blijkt uit rapportages van verschillende hulpverleningsinstanties en zorgmeldingen. De moeder heeft onvoldoende bereidheid om inzicht te geven over zichzelf, haar thuissituatie, informatie vanuit de school van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf. De ouders zijn in strijd met elkaar, waardoor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden belast met volwassenzaken waar zij gelet op hun leeftijd niet belast mee dienen te worden, in het bijzonder over onder andere financiën. Hierdoor bestaan zorgen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk in en loyaliteitsconflict terecht komen. Daarnaast bestaan er zorgen over het gevoel van onveiligheid welke [minderjarige 1] en [minderjarige 2] mogelijk ervaren door het vertrek van [minderjarige 3] en onduidelijk is wat deze situatie heeft gedaan met de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter acht dan ook van groot belang dat de door de Raad omschreven hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt ingezet, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een neutraal persoon kunnen praten over hun gevoelens. Daarnaast dient gewerkt te worden aan onbelast contact tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Al jaren wordt gewerkt met de hulpverlening, die niet adequaat is geweest. Het vrijwillige kader heeft tot onvoldoende resultaten geleidt. Een ondertoezichtstelling is dan ook noodzakelijk. De ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat het de moeder niet is gelukt om contactherstel te realiseren tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , de moeder niet bereid is om dit op korte termijn te realiseren, de ouders zich niet houden aan de contactregeling en overige afspraken. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] binnen een voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen voor de verzochte duur.
5.3.
Er dient in een gedwongen kader aan de volgende door de Raad gestelde doelen worden gewerkt:
- er is voldoende zicht op de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
- er is structureel en onbelast contact tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] krijgen de hulpverlening die zij nodig hebben;
- er komt zicht op de achterliggende reden van het gedrag van moeder dat zij vanuit vechtpositie lijkt te handelen.
5.4.
Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zal het verzoek daarom toewijzen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht stellen van de GI voor de (verzochte) duur van een jaar, met ingang van 1 december 2023 tot 1 december 2024.
5.5.
De kinderrechter zal die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
6.
De beslissing
De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg met ingang van 1 december 2023 tot 1 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2023 door mr. Van den Beld, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Can als griffier, en op schrift gesteld op 5 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.