De rechtbank oordeelt als volgt. In de gesprekken die de rechter met de kinderen heeft gevoerd, zowel voorafgaand aan de voornoemde Kort Geding procedure als die voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de bodemprocedure, hebben de kinderen consistent verklaard bij de man te willen blijven wonen. Zij voeren daartoe aan dat zij een betere klik met de vader ervaren dan met de moeder. Voorts blijkt uit die gesprekken dat de kinderen zowel in de situatie van de vader als die van de moeder baat hebben (gehad) van de aanwezigheid van de partner van hun ouder. De partner van vader blijkt voor de kinderen van belang in de persoonlijke gespreksvoering en emotionele betrokkenheid. De (ex)partner van moeder lijkt van belang te zijn geweest bij schoolgang en het uitvoeren van huiswerkopdrachten.
In het raadsrapport komt naar voren dat moeder problemen heeft met haar emotieregulatie en in dat opzicht niet altijd betrouwbaar is voor de kinderen. Onduidelijk is of de moeder hiervoor, juist met het oog op de opvoeding en verzorging van de kinderen, hulp heeft (aanvaard).
De kinderen blijken in de omgeving van vader in betrekkelijk korte tijd een bestaan te hebben opgebouwd waaraan zij zekerheid ontlenen en ook welzijn ervaren. Het is voor de rechtbank zeer de vraag of een terugkeer bij moeder zal voorzien in zekerheid en welzijn in die mate. De kinderen ervaren de moeder zeker ook als een liefdevol persoon en de rechtbank twijfelt er niet aan dat zij die rol in dat opzicht ook zal kunnen invullen. Anders dan de raad acht de rechtbank het niet vanzelfsprekend om terug te grijpen op een situatie bij moeder in het verleden. Er is reden om tegenover die situatie in het verleden kritisch te staan: de moeder stond er in het verleden niet alleen voor. Toen ouders nog samen waren hadden zij steun aan elkaar en na de scheiding heeft de moeder steeds invulling gegeven aan het ouderschap tezamen met haar ex-partner.
Dit alles afwegende brengt de rechtbank tot de conclusie dat het in het belang van de kinderen niet wenselijk is om het hoofdverblijf nu weer te doen terugkeren bij de moeder. Aan het voorlopig karakter van het hoofdverblijf zal de rechtbank een einde maken en het hoofdverblijf bepalen bij vader.
De rechtbank acht het belang aan de zijde van moeder om de verzorging en opvoeding van de kinderen weer ter hand te nemen nu zij in het verleden het langste de opvoedster is geweest, minder zwaarwegend dan het belang van de kinderen om te mogen blijven rekenen op de continuïteit die zij thans in hun opvoeding ervaren. De moeder heeft aangevoerd dat zij door de feitelijke situatie in februari 2023 de kinderen tijdelijk kwijt raakte en dat dit dan nu niet met zich mee zou mogen brengen dat zij haar opvoederschap verliest terwijl zij inmiddels haar zaken weer volledig op orde heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder inmiddels beschikt over eigen, zelfstandige woonruimte. Ook is duidelijk geworden dat moeder nog doende is die woonruimte de invulling te geven, nodig om daar de kinderen een permanent thuis te bieden. Opmerkelijk is dat de kinderen, die, ook tijdens en na de crisisperiode bij moeder zijn blijven komen, toch duidelijk van mening zijn bij de vader te willen blijven wonen. De moeder zegt dat dat de stem van de vader is, maar de rechtbank ziet dat toch anders. Gewezen wordt op hetgeen de raad omtrent de beide persoonlijke situaties van de ouders heeft beschreven. Op beide persoonlijke situaties valt wat af te dingen. Het is niet zo dat de ene of de ander situatie bij uitstek geschikt of ongeschikt zou zijn. Dat de omstandigheden, waaronder de mening van de kinderen, nu met zich meebrengen dat er een keuze dient te worden gemaakt voor de (nabije) toekomst brengt dan niet automatisch met zich mee dat voor de oude situatie gekozen moet worden. Misschien zijn de jongens thans in een levensfase gekomen dat het goed is dat zij een tijd de zorg en begeleiding van de vader ervaren. De rechtbank neemt de leeftijd van de jongens daarbij nu ook in aanmerking. Tenslotte merkt de rechtbank op dat zij het in het belang van de kinderen acht dat zij samen blijven, in de zin dat zij beiden hetzelfde hoofdverblijf hebben. Ze hebben duidelijk gemaakt af en toe flink ruzie te maken, wat lastig is op die momenten maar voor hun vorming uiteindelijk ook nodig.
Het verzoek van de man tot bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarigen aan hem zal dan ook worden toegewezen onder afwijzing van het verzoek van de vrouw.