ECLI:NL:RBZWB:2023:8447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
02/099070-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een auto op een scooter

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1992 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn, werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van een scooter rijdende persoon, hierna aangeduid als [slachtoffer]. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 10 april 2023 in Roosendaal met een Ford Focus opzettelijk [slachtoffer] heeft aangereden, wat resulteerde in een poging tot doodslag. De rechtbank achtte de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar, ondersteund door getuigenverklaringen en camerabeelden. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de bestuurder was, maar de rechtbank verwierp deze stelling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou overlijden door met de auto op hem in te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en een rijontzegging van twaalf maanden. Daarnaast werd een schadevergoeding aan [slachtoffer] toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/099070-23
vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [Woonadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte als bestuurder van een auto op de scooter-rijdende [slachtoffer] is afgereden en hem heeft aangereden. Dit levert een poging tot doodslag op. Hij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de aangifte van [slachtoffer] , de camerabeelden van de aanrijding, de getuigenverklaring van [getuige] en de processen-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte al meerdere keren de bestuurder van de auto is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit primair vrijspraak wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de bestuurder van de auto is geweest. De verklaring van [slachtoffer] hierover is onbetrouwbaar en wordt niet door een ander bewijsmiddel ondersteund. Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak van het tenlastegelegde, omdat niet kan worden vastgesteld dat door de gedragingen van de bestuurder [slachtoffer] zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Evenmin kan worden vastgesteld dat de bestuurder deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 10 april 2023 ter hoogte van de McDonald’s in Roosendaal een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen een Ford Focus en [slachtoffer] , die op een scooter reed. [slachtoffer] stond voorafgaande aan de aanrijding met een scooter op het fietspad en gooide een voorwerp in de richting van de hem passerende Ford Focus. Hierop stopte de Ford Focus, keerde om, gaf de bestuurder gas en reed over het trottoir gericht op [slachtoffer] af. [slachtoffer] vluchtte op de scooter naar de overkant van de weg. De bestuurder van de Ford Focus ging achter [slachtoffer] aan, stuurde gericht naar [slachtoffer] en reed hem van achteren aan. Hierdoor viel [slachtoffer] van de scooter af. De auto reed vervolgens over de scooter heen waar [slachtoffer] naast lag. Daarna reed de Ford Focus via het gras en het trottoir terug de straat op. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte de bestuurder van de Ford Focus was.
De bestuurder van de Ford Focus
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] , dat verdachte de bestuurder van de Ford Focus was, betrouwbaar is. [slachtoffer] heeft kort na de aanrijding direct verklaard dat verdachte de bestuurder was en dat hij hem kent van vroeger uit de wijk. De volgende dag heeft [slachtoffer] uitgelegd waaraan hij verdachte herkende: verdachte is kaal en [slachtoffer] heeft hem van dichtbij gezien. De verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige] van 14 april 2023 dat verdachte op dat moment gebruik maakte van de Ford Focus. Dat verdachte al een tijd gebruik maakte van de Ford Focus blijkt ook uit de politiesystemen, waaruit volgt dat die auto meerdere keren is gecontroleerd, waarbij verdachte de bestuurder was.
De rechtbank ziet in het dossier en het verhandelde op zitting geen enkele aanleiding voor de stelling van de verdediging dat [slachtoffer] zijn verklaring dat verdachte de bestuurder was, heeft verzonnen. Daarbij komt dat verdachte zeven maanden lang geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd over de gebeurtenis op 10 april 2023 en pas op de zitting heeft verklaard dat hij de bestuurder niet kon zijn geweest omdat hij op dat moment aan het verbouwen was op een camping. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij geen getuigen kan noemen die zijn verklaring kunnen bevestigen. Dat verdachte pas op de zitting met dit voor hem ontlastende, niet onderbouwde en niet-verifieerbare scenario komt, maakt dat de rechtbank de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig buiten beschouwing laat.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verdachte op 10 april 2023 de bestuurder is geweest van de Ford Focus.
Poging tot doodslag
De vraag is vervolgens of de wijze waarop verdachte met de auto tegen [slachtoffer] is aangereden als een poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. Daarvoor is vereist dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat bij verdachte sprake is geweest van vol opzet. De vraag die de rechtbank dan moet beantwoorden is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood - is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daarvoor is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Verdachte is met een auto, die honderden kilo’s weegt, doelbewust op de scooter rijdende [slachtoffer] afgereden en heeft hem van dichtbij aangereden. Verdachte is blijven rijden op het moment dat [slachtoffer] ten val kwam en op de grond belandde. Op dat moment bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] onder (een van) de wielen van de auto terecht zou komen en als gevolg daarvan zou overlijden. Door met een auto [slachtoffer] doelbewust, met op [slachtoffer] gerichte stuurbewegingen en met ongewijzigde snelheid aan te rijden en niet te remmen toen [slachtoffer] ten val kwam, heeft verdachte die kans bewust aanvaard. De rechtbank acht de poging tot doodslag op [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 10 april 2023 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto is afgereden op de scooter rijdende [slachtoffer] en die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat hij al een lange tijd in voorarrest zit. Daarnaast is de oma van verdachte pas overleden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 10 april 2023 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] . Door [slachtoffer] werd een voorwerp naar de auto van verdachte gegooid. Hierop heeft verdachte zijn auto gekeerd en is gericht op [slachtoffer] afgereden. [slachtoffer] probeerde nog weg te rijden op de scooter, maar werd van achteren aangereden door verdachte. Hierdoor kwam [slachtoffer] ten val, reed verdachte over de scooter heen en reed hij zonder te stoppen door zonder zich om [slachtoffer] te bekommeren. Verdachte mag van geluk spreken dat [slachtoffer] ‘slechts’ lichte verwondingen heeft opgelopen.
Voor verdachte was kennelijk het gooien van een voorwerp naar zijn auto genoeg om tot dit geweld over te gaan en zijn auto als wapen te gebruiken. Het gemak waarmee verdachte daartoe is overgegaan, geeft reden tot zorg. Het moet voor [slachtoffer] een zeer beangstigende ervaring zijn geweest om zo aangereden te worden. Dit blijkt ook uit de motivering bij het verzoek tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring op zitting. [slachtoffer] heeft slapeloze nachten gehad en heeft het er nog steeds moeilijk mee. Daarnaast heeft [slachtoffer] last van nekpijn, klachten aan schouder en heup en last van zijn vingers.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de houding van verdachte. Hij heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de aanrijding.
Uit het reclasseringsrapport van 17 april 2023 dat over verdachte is opgemaakt blijkt dat een eerder reclasseringstoezicht niet succesvol is geweest en dat hij momenteel geen hulpvragen heeft voor de reclassering. De rechtbank ziet dan ook geen indicatie voor reclasseringstoezicht.
Gelet op de aard en ernst van de feiten en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een forse gevangenisstraf kan worden volstaan. Alles overziend vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. Zij legt verdachte een gevangenisstraf van achttien maanden op met aftrek van het voorarrest en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 11.947,01, bestaande uit
€ 4.447,01 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit € 312,50 aan kosten voor de fysiotherapeut en € 4.134,51 voor schade aan de scooter.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor de fysiotherapeut voldoende zijn onderbouwd en een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde. De verdediging heeft hierover aangevoerd dat de benadeelde partij geen verwijsbrief van de huisarts heeft, maar dit is voor een bezoek aan de fysiotherapeut niet noodzakelijk. De rechtbank zal het bedrag van € 312,50 dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de kosten voor de schade aan de scooter is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De scooter staat niet op naam van de benadeelde partij, maar op die van [naam] . Bij de vordering zit echter geen aansprakelijkheidsstelling, waaruit blijkt dat de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade aan de scooter. Nu uit de stukken niet blijkt of de benadeelde partij de schade moet betalen en dit nader onderbouwd dient te worden, levert dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op en zal de rechtbank de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Dat betekent dat de immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van € 1.500,00 billijk.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van nadelige psychische gevolgen als gevolg van het handelen van verdachte. Er zitten immers geen onderbouwende stukken over de psychische gevolgen bij de vordering. Verdere behandeling van dit deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen immateriële schade (€ 1.500,00) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 10 april 2023. Ten aanzien van de toegewezen materiële schade (in totaal € 312,50) zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de respectieve factuurdata, als in het dictum vermeld. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twaalf maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.812,50 waarvan € 312,50 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente welke als volgt wordt berekend:
- over een bedrag van € 87,50 vanaf 31 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
- over een bedrag van € 75,00 vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
- over een bedrag van € 112,50 vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
- over een bedrag van € 37,50 vanaf 1 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 312,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente welke als volgt wordt berekend:
- over een bedrag van € 87,50 vanaf 31 mei 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
- over een bedrag van € 75,00 vanaf 30 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
- over een bedrag van € 112,50 vanaf 1 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
- over een bedrag van € 37,50 vanaf 1 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening,
en € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 28 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 december 2023.
Mr. Froger en mr. Mullers zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.