Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.H.J. Bals, een klaagschrift indiende tegen de inbeslagname van twee kentekenplaten. Deze kentekenplaten waren op 28 juli 2023 in beslag genomen van beslagene, die met een voertuig met Belgische handelaarskentekenplaten in Nederland reed. Klaagster stelde dat er geen sprake was van strafbaar handelen aan haar kant en verzocht om teruggave van de kentekenplaten, waarbij zij aanvoerde dat het persoonlijk belang van teruggave boven het strafvorderlijk belang diende te prevaleren.
De officier van justitie, mr. S. van der Wilt-Withfield, betwistte de claims van klaagster en stelde dat er wel degelijk sprake was van een strafbaar feit, en dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de kentekenplaten later verbeurd zou verklaren. De rechtbank oordeelde dat het beslag op de kentekenplaten was gelegd op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering en dat het klaagschrift tijdig was ingediend, waardoor klaagster ontvankelijk was.
De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering niet vereiste dat het beslag werd voortgezet, gezien de geringe ernst van het strafbare feit en het ontbreken van recidive. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de kentekenplaten aan klaagster. De beslissing werd genomen door mr. J. Bergen, rechter, in aanwezigheid van griffier I.L. Bruijnooge, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 november 2023.