ECLI:NL:RBZWB:2023:8463

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_943
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor wijziging rijksmonument van kantoor naar wonen en kantoor

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal om een omgevingsvergunning te verlenen voor de wijziging van de functie van een rijksmonument. Eiser had op 30 januari 2023 een aanvraag ingediend om de functie van een rijksmonument te veranderen van kantoor naar wonen en kantoor. Het college heeft deze aanvraag op 10 januari 2023 afgewezen, waarna eiser in beroep ging. De zitting vond plaats op 19 oktober 2023, waarbij eiser zich afmeldde.

De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag betrekking heeft op een rijksmonument en dat voor de wijziging van de functie van een rijksmonument een omgevingsvergunning vereist is. De rechtbank concludeert dat de weigering van de omgevingsvergunning op inhoudelijke gronden is gebaseerd, omdat de voorgestelde wijzigingen de monumentale waarden van het pand aantasten. Eiser heeft aangevoerd dat hij de indeling van het pand zelf mag bepalen, maar de rechtbank wijst erop dat het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college verplicht was om advies te vragen aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en dat de advisering door de RCE zorgvuldig is geweest. Eiser heeft ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat er geen toezeggingen zijn gedaan die de verlening van de omgevingsvergunning rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het besluit van het college, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat het college de afwijzing voor de overige activiteiten voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder
(gemachtigde: mr. E.P. Euverman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep van 30 januari 2023 over zijn aanvraag voor een omgevingsvergunning om de functie van een rijksmonument te kunnen veranderen van kantoor naar wonen en kantoor.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 10 januari 2023 afgewezen.
1.2.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De zitting van de rechtbank heeft op 19 oktober 2023 plaatsgevonden. Hieraan hebben deelgenomen [naam] namens het college en de gemachtigde van het college. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Aan de [straat] in [plaats 2] is [pand] gelegen. Het pand is een rijksmonument en bestaat uit meerdere verdiepingen.
2.1.
Op 3 januari 2022 heeft het college een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, handelen in strijd met het bestemmingsplan en handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten. De aanvraag heeft betrekking op een gedeelte van de begane grond van het pand. Eiser is van plan de functie van dat deel van de begane grond van het pand te wijzigen van kantoor naar wonen en kantoor. In verband met die wijziging wil eiser een keuken, badkamer en toilet maken en scheidingswanden en verlaagde plafonds plaatsen. De buitenzijde van het pand blijft ongewijzigd.
2.2.
Nadat het college een ontwerpbesluit strekkende tot weigering van de omgevingsvergunning ter inzage heeft gelegd, heeft het college met het besluit van 10 januari 2023 geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen.
Beoordeling door de rechtbank
3. De voor de beoordeling belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De procedure bij de rechtbank is gestart met het bericht van eiser van 30 januari 2023 dat het college niet op tijd een besluit heeft genomen op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Het college heeft weliswaar op 10 januari 2023 een besluit genomen, maar dat besluit vermeldt het [adres 1] , terwijl de aanvraag zag op het adres [adres 2] .
4.1.
Het college heeft gesteld dat dit bericht gelet op de bewoordingen van eiser alleen kan worden aangemerkt als een beroep tegen het niet tijdig beslissen door het college. Het beroep niet tijdig beslissen moet volgens het college niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat op het moment dat het beroep niet tijdig beslissen was ingesteld, er al een besluit was genomen op de aanvraag. Het bericht kan daarnaast niet worden aangemerkt als een beroep, omdat eiser daarbij in strijd met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen exemplaar van het besluit van 10 januari 2023 heeft verstrekt.
4.2.
Ondanks het feit dat eiser in het bericht van 30 januari 2023 heeft gesteld dat het college niet op tijd een besluit heeft genomen op de aanvraag, merkt de rechtbank het bericht niet aan als een beroep tegen niet tijdig beslissen, maar (alleen) als een beroep gericht tegen het besluit van 10 januari 2023. Met dat besluit heeft het college naar het oordeel van de rechtbank beslist op de aanvraag. Dat het besluit het [adres 1] vermeldt maakt dat niet anders. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat in de aanvraag bij het onderdeel “Locatie” als [adres 1] vermeld is. Verder heeft eiser in het document “bezwaar” van 22 juli 2022 als huisnummer ook [adres 1] vermeld. Dat eiser bij het bericht geen exemplaar van het besluit van 10 januari 2023 heeft verstrekt, betekent niet dat het bericht gelet op de inhoud daarvan niet als een beroepschrift kan worden aangemerkt. Het ontbreken van het besluit is weliswaar een verzuim, maar op grond van artikel 6:6 van de Awb kan dat verzuim alleen leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het beroep, als eiser eerst in de gelegenheid was gesteld het verzuim te herstellen. De rechtbank heeft eiser niet de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen, omdat het college al een exemplaar van het besluit van 10 januari 2023 had verstrekt. Ook het feit dat eiser in zijn bericht van 30 januari 2023 inhoudelijk opkomt tegen het genomen besluit, maakt dat de rechtbank dat bericht aanmerkt als een beroep tegen het genomen besluit.
Het bestreden besluit
5. De rechtbank beoordeelt in het hierna volgende het besluit van 10 januari 2023 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. De aanvraag zag op de activiteiten bouwen [1] (“a-activiteit”), handelen in strijd met het bestemmingsplan [2] (“c-activiteit”) en handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten [3] (“f-activiteit”). De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit mede aan de hand van de argumenten van eiser, de beroepsgronden.
Is de omgevingsvergunning voor de f-activiteit op oneigenlijke gronden geweigerd?
6. Eiser heeft gesteld dat hij de indeling van het pand zelf mag bepalen, zo lang hij aan het Bouwbesluit voldoet en derden er geen last van hebben. De aanpassingen voldoen aan het Bouwbesluit, zien alleen op de binnenkant van het pand en zijn niet zichtbaar voor derden. Eiser acht het onbegrijpelijk dat het college wijst op het monumentale karakter van het pand, terwijl de gemeente het pand in het geheel niet heeft onderhouden toen zij er eigenaar van was. Het college heeft alleen geweigerd eiser de omgevingsvergunning te verlenen, omdat eiser heeft geweigerd in te gaan op voorstellen voor overleg. Eiser zag geen aanleiding voor overleg, omdat overleg eerder nutteloos is gebleken. Volgens eiser is de omgevingsvergunning niet op inhoudelijke gronden geweigerd, maar alleen om eiser als kritische burger te schaden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het beoordelingskader voor de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de f-activiteit staat in artikel 2.15 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarin is kort gezegd bepaald dat een omgevingsvergunning voor de wijziging van een rijksmonument alleen kan worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Omdat [pand] een rijksmonument is, is eiser dus niet vrij om zelf de indeling van het pand te bepalen, ook niet als het alleen om inpandige wijzingen gaat die niet voor een groot publiek zichtbaar zijn. Ook voor die wijzingen kan alleen een omgevingsvergunning worden verleend als het belang van monumentenzorg zich daar niet tegen verzet.
6.2.
Het college heeft in het bestreden besluit in aanmerking genomen dat voor het wijzigen van de kantoorfunctie naar woon- en kantoorfunctie voorzieningen worden aangebracht, zoals een keuken, badkamer en toilet. Deze nieuw te maken voorzieningen vragen in het belang van het monument om een inpassing die recht doet aan de monumentale, ruimtelijke opzet van de vertrekken als onderdeel van de historische fabrikantenwoning. In de ingediende aanvraag is dit niet het geval en de te maken nieuwe voorzieningen doen afbreuk aan de monumentale, ruimtelijke opzet van de vertrekken. Met het plan worden de monumentale waarden van het rijksmonument aangetast. In het belang van het monument vragen nieuw te maken voorzieningen voor de functiewijziging naar wonen om een inpassing die recht doet aan de ruimtelijke opzet van de vertrekken. Dit wordt in de adviezen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) onderschreven, aldus het college.
6.3.
Hieruit volgt dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de f-activiteit op inhoudelijke gronden gebaseerd is. Dat eiser het niet eens is met deze motivering en het vanwege de voorgeschiedenis van het pand onacceptabel vindt dat het college nu wél waarde hecht aan het monumentale karakter, betekent niet dat de omgevingsvergunning voor de f-activiteit op oneigenlijke gronden zou zijn geweigerd.
Was advies van de RCE en toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure verplicht?
7. Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het college verplicht was de RCE om advies te vragen. Dat is geen verplichting. Eiser heeft erop gewezen dat het college bij een vergunningaanvraag van een derde voor aanpassingen op de eerste verdieping van hetzelfde pand geen advies aan de RCE heeft gevraagd. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel. Hij vindt het niet geloofwaardig dat bij de andere vergunningaanvraag sprake zou zijn geweest van een fout.
7.1.
Artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt kort gezegd dat voor een vergunning voor de f-activiteit, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als adviseur wordt aangewezen, als de activiteit ziet op het geven van een nieuwe bestemming aan het rijksmonument of een belangrijk deel daarvan. De RCE voert namens de minister deze wettelijke adviestaak uit.
7.2.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een nieuwe bestemming als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van het Bor is niet bedoeld het voornemen tot wijziging van de bestemming van het monument in het bestemmingsplan. Dat volgt uit de nota van toelichting bij het Bor. [4] Ook is niet van belang of sprake is van ingrijpende wijzigingen die mogelijk de monumentale waarde van het pand aantasten. [5]
Bij het geven van een nieuwe bestemming als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van het Bor gaat het om wijzigingen van het beschermde monument en de mogelijke aantasting van monumentale waarden ten gevolge van veranderd gebruik.
7.3.
De aanvraag voor de omgevingsvergunning ziet op een wijziging van het gebruik van een deel van de begane grond van het pand van kantoor naar wonen en kantoor en inpandige verbouwingen in verband met die wijziging. Met deze activiteiten wordt naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe bestemming aan het pand gegeven, als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van het Bor. Dat betekent dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verplicht was de RCE om advies te vragen.
7.4.
Artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder d van de Wabo bepaalt dat het besluit op een aanvraag voor de wijziging van een rijksmonument moet worden voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb, voor zover voor die activiteit een adviseur is aangewezen. Daarvan is hier sprake. Dat betekent dat het college, anders dan eiser heeft gesteld, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure moest toepassen.
7.5.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel maakt dat niet anders. Het is niet duidelijk of bij de aanvraag voor de eerste verdieping ook sprake was van het geven van een nieuwe bestemming als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, onder 4°, van het Bor. Als er al sprake was van een gelijk geval, en daarom ook in die situatie advies aan de RCE had moeten worden gevraagd, dan gaat de toepassing van het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het college de gemaakte fout bij de aanvraag voor de begane grond zou moeten herhalen. [6] Voor de stelling dat het college in dat geval bewust zou hebben afgezien van het vragen van advies, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten.
Was de advisering door de RCE zorgvuldig?
8. Eiser heeft er op gewezen dat de RCE het pand nooit heeft bezocht en eiser nooit heeft gesproken, zodat niet valt in te zien dat de RCE in staat is geweest deugdelijk te adviseren. De concerncontroller van de gemeente vindt dat ook. Die heeft de burgemeester geadviseerd om de RCE het pand te laten bezoeken, in aanwezigheid van eiser. De burgemeester heeft dat advies ten onrechte naast zich neergelegd. De adviezen van de RCE zijn daarnaast niet deugdelijk omdat daarin is volstaan met de mededeling dat de aanpassingen niet passen bij het monument. Het had op de weg van de RCE gelegen aan te geven wat zij wel passend vindt. Eiser heeft daar ook naar gevraagd, maar daar nooit antwoord op gekregen. Voor zover de suggestie is gedaan om voorzieningen naar een andere kamer te verplaatsen, merkt eiser op dat die kamer kadastraal tot een ander appartement hoort. Ook hieruit volgt dat advisering niet zorgvuldig is.
8.1.
Bij het beslissen op een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een rijksmonument komt grote betekenis toe aan het verplichte advies van de RCE. [7]
De rechtbank begrijpt eisers beroepsgrond zó, dat het college zich er volgens eiser onvoldoende van heeft vergewist dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het advies zodanig onzorgvuldig tot stand is gekomen, dat het college het niet aan de weigering ten grondslag heeft mogen leggen. [8]
8.2.
De RCE heeft een negatief advies uitgebracht. Volgens de RCE wordt met het voorstel in de aanvraag een royale kamer op een centrale plek, achter de centrale hal van het pand, opgedeeld in kleine praktische ruimtes. Dit gaat volgens de RCE ten koste van de royale ruimtelijke opzet van dit vertrek als onderdeel van de historische fabrikantenwoning.
8.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de RCE het pand niet heeft bezocht voorafgaand aan het uitbrengen van het advies, en eiser ook niet heeft gesproken. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het advies per definitie niet zorgvuldig tot stand gekomen is. Een verandering van de indeling van een pand en het effect daarvan op de openheid van ruimtes kan ook op basis van tekeningen worden beoordeeld. Zonder verdere toelichting is niet duidelijk welke informatie een bezoek en een gesprek met eiser had kunnen opleveren, die niet ook al in het dossier was opgenomen en die relevant zou kunnen zijn voor de advisering op het gebied van monumentenzorg.
8.4.
Ook eisers beroepsgrond dat de RCE aan had moeten geven wat zij wel passend vindt, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De RCE is daartoe niet verplicht. Bovendien heeft de RCE in eisers geval suggesties gedaan. Eén van de suggesties was het verschuiven van enkele van de woonvoorzieningen naar andere vertrekken, waarbij gekeken zou kunnen worden naar het vertrek “WK06”. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn betoog dat deze ruimte tot een ander appartement op de begane grond zou horen. Op de tekening van de nieuwe situatie met kenmerk “21-24 B01” maakt de ruimte “WK06” onderdeel uit van de ontwikkeling waarvoor de aanvraag is gedaan.
Heeft het college toegezegd dat de omgevingsvergunning zou worden verleend?
9. Eiser heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft gesteld dat de voormalig directeur en een medewerker van de gemeente hebben toegezegd dat de omgevingsvergunningen “vlot zouden gaan” en “eenvoudig zouden worden afgehandeld”. De weigering van de omgevingsvergunning is in strijd met die toezeggingen.
9.1.
Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Nog los van de vraag of deze mededelingen daadwerkelijk door de directeur en door de medewerker van de gemeente zijn gedaan, kan daaruit niet de toezegging worden afgeleid dat de aangevraagde omgevingsvergunning zou worden verleend.
Heeft het college de afwijzing van de aanvraag voor het overige voldoende gemotiveerd?
10. Eiser heeft tot slot gesteld dat het college de afwijzing van de aanvraag niet voldoende heeft gemotiveerd.
10.1.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zó, dat het college niet heeft gemotiveerd waarom de aanvraag voor de activiteiten bouwen en handelen in strijd met het bestemmingsplan is afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt. In het bestreden besluit is alleen de weigering van de omgevingsvergunning voor de f-activiteit gemotiveerd en ontbreekt een motivering voor de weigering van de a-activiteit en de c-activiteit. Het bestreden besluit is niet voldoende gemotiveerd.
10.2.
Op de zitting heeft het college toegelicht dat uit het stelsel van de Wabo volgt dat als de aanvrager één omgevingsvergunning aanvraagt voor verschillende activiteiten, de gevraagde omgevingsvergunning alleen in zijn geheel kan worden verleend of geweigerd. Omdat de omgevingsvergunning voor de f-activiteit is geweigerd, zijn ook de a-activiteit en de c-activiteit geweigerd.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met deze toelichting voldoende gemotiveerd waarop de weigering voor de omgevingsvergunning voor de a-activiteit en de c-activiteit is gebaseerd. Het college heeft terecht gesteld dat wanneer de aanvraag op meerdere activiteiten ziet en één activiteit moet worden geweigerd, de vergunningaanvraag in zijn geheel moet worden geweigerd. Gedeeltelijke vergunningverlening is alleen mogelijk als de aanvrager daartoe een verzoek heeft gedaan [9] en er bovendien geen sprake is van onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo [10] . De vraag of onlosmakelijke samenhang tussen de activiteiten in dit geval in de weg zou staan aan gedeeltelijke vergunningverlening behoeft geen beantwoording, omdat eiser niet om gedeeltelijke vergunningverlening heeft verzocht. Omdat de vergunning voor de f-activiteit is geweigerd, moest het college de gehele vergunningaanvraag weigeren.
10.4.
Gelet op de ernst van het motiveringsgebrek ziet de rechtbank geen aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat het college de weigering voor de a- en c-activiteit een vergunning te verlenen op de zitting alsnog voldoende heeft gemotiveerd, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand laten.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Er is niet gebleken van proceskosten van eiser die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 januari 2023;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 24 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 6:5
1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;
d. de gronden van het bezwaar of beroep.
2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.
Artikel 6:6
Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. (…)
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, (…)
Artikel 2.7
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Artikel 2.15
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Artikel 2.21
Indien een aanvraag betrekking heeft op een project dat uit verschillende activiteiten bestaat en de omgevingsvergunning voor dat project ingevolge de artikelen 2.10 tot en met 2.20a moet worden geweigerd, kan het bevoegd gezag op verzoek van de aanvrager de omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten waarvoor zij niet behoeft te worden geweigerd.
Artikel 2.26
3. Het bevoegd gezag stelt de bij algemene maatregel van bestuur en, in gevallen als bedoeld in artikel 2.2, de bij de betrokken verordening aangewezen bestuursorganen of andere instanties in gevallen die behoren tot een bij die maatregel, onderscheidenlijk verordening aangewezen categorie in de gelegenheid hem advies uit te brengen over de aanvraag of het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Artikel 3.10
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op:
d. een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen; (…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.4 van het Bor:
1. Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, worden als adviseurs aangewezen:
a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
4°. het geven van een nieuwe bestemming aan een rijksmonument of een belangrijk deel daarvan;

Voetnoten

1.Artikel 2.1, aanhef en onder a van de Wabo
2.Artikel 2.1, aanhef en onder c van de Wabo
3.Artikel 2.1, aanhef en onder f van de Wabo
4.Stb. 2010, 143, blz. 100, te raadplegen via www.overheid.nl
5.AbRS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1648, te raadplegen via www.rechtspraak.nl
6.AbRS 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2792
7.AbRS 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2450
8.Artikel 3:9 van de Awb
9.Artikel 2.21 van de Wabo
10.AbRS 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1841