ECLI:NL:RBZWB:2023:8467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
23-016010
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van voertuig

Op 20 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, heeft verzocht om opheffing van het beslag op haar voertuig, een BMW 116i, dat op 15 juni 2023 in beslag was genomen. Klaagster stelde dat zij eigenaar is van het voertuig en dat de inbeslagname haar ernstig belemmert in haar werkzaamheden en sociale contacten. Ze voerde aan dat het belang van strafvordering niet langer zou verzetten tegen teruggave van het voertuig, gezien het tijdsverloop en het ontbreken van onderzoeksbelang.

De officier van justitie, mr. G. Smid, betwistte dit en stelde dat het klaagschrift ongegrond verklaard moest worden, omdat klaagster herhaaldelijk met een ongeldig verklaard rijbewijs had gereden en bovendien had geweigerd mee te werken aan een speekseltest. De rechtbank oordeelde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het voertuig, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal overgaan tot verbeurdverklaring van het voertuig. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, waarbij zij de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in acht nam.

De beslissing is genomen in een openbare zitting en kan door het Openbaar Ministerie en de klaagster worden aangevochten binnen veertien dagen na de datum van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-016010
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
hierna te noemen: klaagster.
Klaagster heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal, op het adres Bovendonk 11A, 4707 ZH Roosendaal.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 15 juni 2023 onder klaagster in beslag is genomen: een personenauto van het merk BMW, type 116i, kleur grijs en voorzien van het [kenteken] (hierna: het voertuig).
  • het klaagschrift, ingediend op 21 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 6 november 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. G. Smid, klaagster en mr. Van de Luijtgaarden als raadsman van klaagster.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met een last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster eigenaar is van het voertuig en daar geen afstand van heeft gedaan. Door de voortduring van de inbeslagname ondervindt klaagster ernstige hinder bij haar werkzaamheden en bij het onderhouden van haar sociale contacten. Het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van het voertuig nu gelet op het tijdsverloop een onderzoeksbelang ontbreekt.
In raadkamer heeft de raadsman aangevoerd dat er formeel geen sprake is van recidive. Daarnaast is de auto van emotionele waarde voor klaagster. Klaagster volgt op dit moment een traject bij het CBR en zal dit traject in januari 2024 afronden. Het voertuig is op dit moment geschorst en klaagster zal, wanneer tot teruggave van het voertuig wordt overgegaan, de schorsing pas na afronding van het CBR traject op laten heffen.
Klaagster heeft aangevoerd dat zij wegens een noodsituatie met een ongeldig verklaard rijbewijs heeft gereden. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij heeft geleerd van de situatie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard en voert daartoe aan dat sprake is van herhaald plegen met betrekking tot het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Bovendien heeft klaagster de medewerking aan een speekseltest geweigerd. Klaagster leert kennelijk niet van eerdere straffen en nu het voertuig op haar naam staat, kan zij onbeperkt en ongestoord gebruik maken van het voertuig.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank stelt vast dat het rijbewijs van klaagster op 14 januari 2023 is ingevorderd. Klaagster heeft vervolgens op 15 juni 2023 met een ongeldig verklaard rijbewijs gereden en bovendien is sprake van herhaald plegen, nu op 7 mei 2023 ook al was gebleken dat zij reed met een ingevorderd rijbewijs. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 15 juni 2023 volgt verder dat klaagster heeft verklaard dat zij wist dat haar rijbewijs ongeldig was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, zal overgaan tot verbeurdverklaring van het voertuig. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag dan ook ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 20 november 2023 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).