Op 20 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door klager, geboren op 1 januari 1962. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van een Mercedes Benz C300D en een bedrag van € 192.700,00 aan contant geld, dat op 4 april 2023 onder klager in beslag was genomen. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.J. de Pree, stelde dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van het voertuig, aangezien er geen aanwijzingen waren dat hij geen verhaal zou bieden in het geval van een veroordeling. Klager had het voertuig nodig voor zijn werk en huurde momenteel een auto, wat leidde tot onnodige kosten.
De officier van justitie, mr. G. Smid, betoogde echter dat het voertuig in beslag was genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, en dat er een verdenking van witwassen tegen klager bestond. De rechtbank overwoog dat er een groot bedrag aan contant geld in het voertuig was aangetroffen, waarvan de herkomst niet bekend was. Dit leidde tot de conclusie dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter het voertuig later zou verbeurd verklaren.
Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat het klaagschrift ongegrond was. De rechtbank verklaarde dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het voertuig, en dat de inbeslagname gerechtvaardigd was. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank het summiere karakter van het onderzoek in acht nam. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R.J.H. Goossens, in aanwezigheid van griffier mr. D. van Spelde, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.