ECLI:NL:RBZWB:2023:847

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
392575_E08022023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake aanneming van werk en betaling van facturen tussen twee besloten vennootschappen

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2023, staat de vordering van de eiseres, een besloten vennootschap, centraal. De eiseres heeft de gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, aangeklaagd voor het niet betalen van facturen die voortvloeien uit een overeenkomst van aanneming van werk. De partijen hebben op 16 april 2020 een mondelinge overeenkomst gesloten voor schilderwerk bij het project Praktijkcollege Zuidwijk te Rotterdam, met een overeengekomen prijs van € 60.000,00 exclusief btw. De eiseres heeft verschillende facturen verzonden, maar de gedaagde heeft slechts een deel van de bedragen voldaan en betwist de verschuldigdheid van de resterende bedragen, waarbij zij zich beroept op minderwerk en een vaste prijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de algemene voorwaarden van de eiseres van toepassing zijn en dat de gedaagde onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verweer. De rechtbank heeft de vordering van de eiseres tot een bedrag van € 30.318,20 toegewezen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en documentatie in contractuele relaties, vooral in de bouwsector.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/392575 / HA ZA 21-712
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Joosten te Eindhoven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMINGSBEDRIJF [gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. O. Diemel te Rosmalen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022;
  • de brief van 23 september 2022 van mr. Joosten, met producties 23 tot en met 29.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 18 juni 2018 heeft [eiseres] een offerte uitgebracht ter hoogte van € 62.847,75, exclusief btw, voor de door [gedaagde] aangevraagde werkzaamheden ten behoeve van het project Praktijkcollege Zuidwijk Rotterdam. In de offerte is verwezen naar de algemene voorwaarden van [eiseres] .
2.2.
Op 16 april 2020 heeft er tussen partijen een inkoopgesprek plaatsgevonden en hebben partijen overeenstemming bereikt over de uit te voeren werkzaamheden tegen een prijs van € 60.000,00, exclusief btw.
2.3.
Bij brief van 21 april 2020 heeft [eiseres] de op 16 april 2020 gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd. In deze bevestiging is verwezen naar de algemene voorwaarden van [eiseres] .
2.4.
Bij brief van 22 april 2020 heeft [gedaagde] de op 16 april 2020 gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd. In deze bevestiging is verwezen naar de algemene voorwaarden van [gedaagde] .
2.5.
[eiseres] heeft ten aanzien van een viertal posten ter hoogte van in totaal € 49.731,36 facturen (d.d. 4 juni 2021, 10 juni 2021, 16 juni 2021) aan [gedaagde] verzonden, waarin een betalingstermijn van 45 dagen is vermeld.
2.6.
[eiseres] heeft op 1 juli 2021 [gedaagde] gesommeerd om tot betaling van een bedrag van € 36.622,76 over te gaan.
2.7.
[eiseres] heeft op 6 augustus 2021 [gedaagde] gesommeerd om tot betaling van een bedrag van € 5.040,00 over te gaan.
2.8.
[eiseres] heeft op 8 oktober 2021 [gedaagde] gesommeerd om tot betaling van bedragen van € 49.731,36 en € 19.153,60 over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 70.884,96, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW te rekenen vanaf het moment van de vervaldata van de facturen dan wel vanaf 16 oktober 2021, althans vanaf datum dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
Subsidiair:
II. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW te rekenen vanaf het moment van de vervaldata van de facturen dan wel vanaf 16 oktober 2021, althans vanaf datum dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.483,85, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de kosten van de gelegde beslagen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
V. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij aanspraak maakt op nakoming van de overeenkomst en de in aanvulling daarop gemaakte afspraken, omdat [gedaagde] diverse vorderingen die betrekking hebben op reguliere betalingstermijnen en meerwerk van in totaal € 70.884,96 onbetaald laat.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij voert aan dat partijen een vaste prijs zijn overeengekomen van € 60.000,00, waarvan inmiddels een bedrag van € 46.967,40 door [gedaagde] aan [eiseres] is betaald. Er is sprake van door [gedaagde] erkend meerwerk voor een totaalbedrag van € 8.434,00. Tevens is sprake van minderwerk voor een totaalbedrag van € 20.330,00. Dit betekent dat [gedaagde] na verrekening van deze bedragen slecht een bedrag van € 1.136,00 aan [eiseres] is verschuldigd. Dit bedrag is pas opeisbaar na oplevering, indien alle opleverpunten zijn afgewikkeld en positief door de opdrachtgever van [gedaagde] zijn beoordeeld en het garantiebewijs en de lijst van gebruikte materialen en kleuren door [eiseres] aan [gedaagde] zijn verstrekt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat zijn partijen overeengekomen?

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij op 16 april 2020 mondeling een overeenkomst van aanneming van werk met elkaar hebben gesloten waarbij [eiseres] voor [gedaagde] in onderaanneming schilderwerk levert en aanbrengt bij het project Praktijkcollege Zuidwijk te Rotterdam.
4.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben ieder afzonderlijk de op 16 april 2020 gemaakte afspraken op respectievelijk 21 en 22 april 2020 schriftelijk aan elkaar bevestigd.
De rechtbank constateert dat uit de overgelegde stukken en stellingen van partijen blijkt dat partijen het voor het overgrote deel eens zijn over de inhoud van de overeenkomst. Zo zijn partijen het erover eens dat zij een vaste prijs van € 60.000,00 (exclusief btw) voor de werkzaamheden, het ‘scan en sauswerk, houtwerk en antigraffiti’, zijn overeengekomen. De werkzaamheden dienden uitgevoerd te worden conform het bestek, de daarbij horende tekeningen en de afwerkstaat. In aanvulling hierop is vast komen te staan dat alleen hoofdstuk 46 van het bestek onderdeel uitmaakt van de overeenkomst; ter zitting heeft [naam] dit namens [gedaagde] erkend. Verder zijn partijen het ook eens dat zij de in de facturen genoemde betalingstermijn van 45 dagen zijn overeengekomen.
4.3.
Partijen voeren beiden aan dat zij de eigen algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing hebben verklaard. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Ter zitting is gebleken dat partijen tijdens het gesprek van 16 april 2020 de offerte van [eiseres] van juni 2018 hebben doorgelopen als vertrekpunt en in aanvulling daarop afspraken hebben gemaakt, zoals de afspraken die zijn weergegeven onder 4.2. Bij de offerte van 16 april 2020 zaten de algemene voorwaarden van [eiseres] . Ter zitting is door [naam] verklaard dat partijen op geen enkel moment over algemene voorwaarden hebben gesproken. [gedaagde] heeft op dat moment ook niet de algemene voorwaarden van [eiseres] van de hand gewezen. Onder die omstandigheden zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing op de overeenkomst. Dat in de nadien verstuurde negen pagina’s tellende opdrachtbevestiging van [gedaagde] een gestandaardiseerde afweerclausule is opgenomen waarin staat dat de algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand worden gewezen maakt dit niet anders. Partijen hebben verklaard dat zij in het geheel geen aandacht hebben besteed aan elkaars opdrachtbevestiging. Ze hadden immers op 16 april 2020 tijdens het gesprek overeenstemming bereikt. Beide documenten zijn ook niet ondertekend door de ander. Partijen hebben hier kennelijk tijdens het gesprek ook geen goede afspraken over gemaakt, nu zij daags na elkaar ieder een eigen bevestiging met algemene voorwaarden hebben gestuurd. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn op de overeenkomst, nu [gedaagde] bij het sluiten van de overeenkomst op 16 april 2020 deze algemene voorwaarden niet uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen.
minderwerk?
4.4.
[gedaagde] heeft bij diverse posten erkend dat zij de bedragen verschuldigd is, maar voert als verweer dat zij na oplevering slechts nog een bedrag van € 1.136,00 aan [eiseres] hoeft te betalen omdat sprake is van minderwerk van in totaal € 20.333,00. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van minderwerk. In haar conclusie van antwoord verwijst [gedaagde] (onder randnummer 28) op dit punt slechts naar paragrafen 35 tot en met 39 van de volgens haar geldende UAV 2012 (die ook van toepassing zijn verklaard in het bestek), zonder haar standpunten in dit kader nader toe te lichten. De rechtbank merkt op dat de UAV naar haar oordeel ook niet van toepassing zijn, omdat op de overeenkomst de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn.
Daarnaast stelt [gedaagde] (randnummer 30) dat [eiseres] de houten wandbeplating diende te behandelen met een blanke lak en dat zij dit niet heeft gedaan, onder verwijzing naar een financieel overzicht van het werk (randnummer 15). In het overzicht zijn een viertal posten aan minderwerk opgenomen. [gedaagde] heeft dit echter niet onderbouwd. Ter zitting is in dit kader nog de post ‘hoogwerker’ aan de orde gekomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat de hoogwerker onderdeel uitmaakte van de overeenkomst en dat [eiseres] (in plaats van [gedaagde] ) voor de hoogwerker diende te zorgen. In de algemene voorwaarden van [eiseres] is de hoogwerker ook uitgesloten. De hoogwerker is dus niet in de overeenkomst begrepen, zodat ook geen sprake is van minderwerk. Daarbij komt dat sprake is van een vaste aanneemsom, zodat een vermindering van de aanneemsom wegens minderwerk slechts dan kan plaatsvinden indien [eiseres] ermee instemt dat zij een deel van het aangenomen werk niet uitvoert; ook daarvan is geen sprake. De rechtbank is aldus van oordeel dat het verweer van [gedaagde] faalt.
de reguliere termijnen
4.5.
[eiseres] vordert ten aanzien van reguliere werkzaamheden in de eerste plaats een bedrag van € 9.040,00 (factuur 10 juni 2021). [gedaagde] heeft deze vordering erkend. De in de factuur genoemde betalingstermijn is verstreken, zodat de vordering opeisbaar is en kan worden toegewezen.
4.6.
Daarnaast vordert [eiseres] ten aanzien van de reguliere werkzaamheden betaling van een bedrag van in totaal € 9.840,00 (€ 5.040,00 + € 1.800,00 + € 3.000,00). [gedaagde] heeft de vordering tot een bedrag van € 5.040,00 erkend. De overige bedragen zijn naar het oordeel van de rechtbank eveneens toewijsbaar (en opeisbaar), en zijn op zichzelf ook niet door [gedaagde] gemotiveerd weersproken. [gedaagde] voert ten aanzien van het bedrag van € 1.800,00 nog aan dat geen sprake is van meerwerk, maar dit is ook niet de grondslag van de vordering. Het bedrag van € 3.000,00 wordt toegewezen omdat niet meer in geschil is dat [eiseres] inmiddels alle opleverpunten heeft afgewikkeld en het garantiebewijs heeft verstrekt, zodat (conform de stellingname van [gedaagde] ) de betaling van dit bedrag kan plaatsvinden.
4.7.
Dit betekent dat de rechtbank de vordering ten aanzien van de reguliere termijnen zal toewijzen tot een bedrag van € 18.880,00. De rechtbank gaat ervan uit dat na betaling van dit bedrag de volledige vaste overeengekomen prijs van € 60.000,00, exclusief btw, is voldaan. De stelling van [eiseres] dat met het bedrag van € 46.967,40 dat reeds door [gedaagde] is betaald ook meerwerkposten zijn betaald, is immers onweersproken gebleven.
het meerwerk
4.8.
De rechtbank stelt bij de beoordeling het volgende voorop. [gedaagde] meent dat [eiseres] zich ten aanzien van het meerwerk ten onrechte op artikel 7:755 BW (gelijkluidend artikel 5 van de algemene voorwaarden van [eiseres] ) beroept. [gedaagde] verwijst in dit kader naar de bepaling ‘Meerwerk’ in haar algemene voorwaarden in de opdrachtbevestiging (randnummer 27 en 28) en de in aanvulling daarop geldende UAV 2012. Zoals hiervoor is overwogen zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] en de UAV 2012 niet van toepassing op de overeenkomst. Ook is niet gebleken dat partijen deze bepaling anderszins zijn overeengekomen. Het betoog van [gedaagde] faalt.
€ 2.737,10 (factuur 4 juni 2021), € 1.331,50 (factuur 16 juni 2021) en € 653,80
4.9.
[gedaagde] heeft de vorderingen van [eiseres] ter hoogte van € 2.737,10, € 1.331,50 en € 653,80 erkend. De rechtbank zal deze (opeisbare) vorderingen toewijzen.
€ 36.622,76 (factuur 16 juni 2021)
4.10.
[eiseres] voert aan dat zij meerwerkzaamheden van in totaal € 36.622,76 heeft verricht in het kader van “Toeslag gladde scan”, “Tweede laag latex”, “Meerwerk meer meters dan in opdracht en Toeslag gladde scan” en “Meerwerk staalwerk”. [gedaagde] betwist dat sprake is van meerwerk, omdat de genoemde posten in het bestek zijn omschreven en onderdeel uitmaken van de overeenkomst.
4.11.
Niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden conform hoofdstuk 46 van het bestek, de tekeningen en afwerkstaat dienden te worden verricht. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van meerwerk. Ter zitting zijn de posten doorgenomen en is gebleken dat [eiseres] op voornoemde punten van de afwerkstaat en hoofdstuk 46 van het bestek is afgeweken. Dat [eiseres] andere keuzes heeft gemaakt en in haar verzamelstaat op bepaalde punten is afgeweken van het bestek en de afwerkstaat, maakt niet dat sprake is van meerwerk. Dat de uren zijn goedgekeurd door middel van het schrijven van een facturatiebon is daartoe ook onvoldoende; daarmee staat niet vast dat deze uren in het kader van meerwerk (in plaats van regulier werk) zijn goedgekeurd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
€ 3.944,00
4.12.
[eiseres] voert aan dat zij meerwerkzaamheden voor een bedrag van € 3.944,00 heeft verricht die betrekking hebben op het schilderen van 97 deurkanten. Ter zitting is aan de orde gekomen dat deze werkzaamheden staan beschreven in de afwerkstaat, zodat deze werkzaamheden onderdeel uitmaken van de overeenkomst. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
€ 4.555,80 en € 2.160,00
4.13.
[eiseres] vordert een bedrag van € 4.555,80 ten aanzien van herstelwerkzaamheden/meerwerk in verband met vlekvorming op wanden door toedoen van derden en herstel en overschilderen van gescheurd kitwerk langs de dagstukken. Daarnaast vordert [eiseres] in dit kader een bedrag van 2.160,00. Dit ziet op het herstellen van gescheurd stukwerk met kit. Deze herstelwerkzaamheden behoorden oorspronkelijk toe aan de stukadoor en niet [eiseres] , aldus [eiseres] .
4.14.
[gedaagde] heeft in de stukken de verschuldigdheid van het bedrag van € 4.555,80 erkend. Ter zitting heeft [gedaagde] vervolgens aangevoerd dat slechts een gedeelte van het bedrag wordt erkend; er is ten aanzien van de vlekvorming akkoord gegeven voor herstel van de wanden. Ten aanzien van het kitwerk voert [gedaagde] aan dat sprake was van gescheurd kitwerk en dat dit voor rekening van [eiseres] komt omdat zij dit niet goed heeft aangebracht (dit verweer lijkt aan te sluiten bij de eerste vordering, terwijl deze in de stukken onder de tweede vordering is genoemd). Ten aanzien van de post van € 2.160,00 geeft [gedaagde] in de stukken aan dat deze werkzaamheden voor rekening van [gedaagde] komen.
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de vorderingen onvoldoende heeft weersproken. Ter zitting is ten aanzien van het kitwerk langs de dagstukken gebleken dat deze in hoofdstuk 45 van het bestek staan beschreven. Dit hoofdstuk ziet op “het Afbouwtimmerwerk” terwijl ter zitting door allebei de partijen is aangegeven dat de werkzaamheden die moesten worden uitgevoerd stonden vermeld in hoofdstuk 46 van het bestek . Nu het kitwerk langs de dagstukken niet valt onder de werkzaamheden van [eiseres] en geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, dienen deze werkzaamheden dan ook als meerwerk te worden aangemerkt. De rechtbank zal de (opeisbare) vorderingen van € 4.555,80 en € 2.160,00 toewijzen.
slotsom
4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de vordering van [eiseres] tot een bedrag van in totaal € 30.318,20 zal toewijzen.
de wettelijke handelsrente
4.17.
[eiseres] vordert ten aanzien van de gefactureerde bedragen op grond van artikel 6:119a lid 1 BW de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de facturen. De rechtbank is van oordeel dat dit kan worden toegewezen. Zij volgt het betoog van [gedaagde] dat de betalingstermijn die is genoemd in de facturen geen fatale termijn betreft niet.
De rechtbank zal de wettelijke handelsrente ten aanzien van de overige posten, zoals gevorderd en niet gemotiveerd weersproken, toewijzen vanaf 16 oktober 2021. Ten aanzien van de laatste termijn voor oplevering zal de rechtbank de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf datum dagvaarding.
buitengerechtelijke kosten
4.18.
[eiseres] maakt aanspraak op betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank zal de vordering toewijzen volgens het wettelijke tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld.
beslagkosten
4.19.
[gedaagde] voert verweer tegen de door [eiseres] in het petitum gevorderde beslagkosten. [eiseres] heeft bij productie 6 en 25 beslagstukken overgelegd. De rechtbank zal de vordering van [eiseres] afwijzen, omdat [eiseres] de vordering niet heeft onderbouwd. Ter zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat de kosten € 1.367,54 bedragen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden op welke kosten en beslagen deze vordering ziet.
proceskosten en nakosten
4.20.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding € 98,52
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.532,00(2,0 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 3.706,52
4.21.
De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.
4.22.
De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten is niet weersproken en zal worden toegewezen met inachtneming van de in de beslissing te bepalen termijn.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 30.318,20, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW tot de dag van volledige betaling, waarbij de wettelijke handelsrente over
  • € 2.737,10 is verschuldigd vanaf 20 juli 2021,
  • € 9.040,00 is verschuldigd vanaf 27 juli 2021,
  • € 1.331,50 is verschuldigd vanaf 1 augustus 2021,
  • € 14.209,60 is verschuldigd vanaf 16 oktober 2021,
  • € 3.000,00 is verschuldigd vanaf datum dagvaarding;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.078,18 aan buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.706,52, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.