In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoeker, die in 1975 geboren is en woonachtig is in 's-Gravenhage. Het verzoekschrift, dat op 22 augustus 2022 ter griffie is ingekomen, betreft een schadevergoeding voor kosten van rechtsbijstand na de seponering van de strafzaak tegen verzoeker op 30 mei 2022. Verzoeker heeft een vergoeding van € 5.000,00 gevraagd, vermeerderd met een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Tijdens de behandeling in de raadkamer op 6 november 2023 zijn de officier van justitie, mr. G. Smid, en de advocaat van verzoeker, mr. M. van Stratum, gehoord. Verzoeker was niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft de gemaakte kosten voor rechtsbijstand toegelicht. De officier van justitie heeft zich positief opgesteld ten aanzien van de toekenning van de gevraagde kosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 13 oktober 2023 was ingediend, maar heeft geconstateerd dat er een eerder verzoekschrift met de datum 22 augustus 2022 in het dossier aanwezig was. Hierdoor heeft de rechtbank besloten dat het verzoek tijdig was ingediend en dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek. De rechtbank heeft vervolgens de kosten van rechtsbijstand en de forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift toegewezen, in totaal € 5.680,00. Deze beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de kosten voldoende onderbouwd waren en billijkheid aanwezig was.