ECLI:NL:RBZWB:2023:8471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
23-004330 en 23-004331
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding voor onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023 uitspraak gedaan op verzoekschriften van een verzoekster die schadevergoeding eiste voor de onterecht ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. De verzoekster, die in 1979 is geboren, had op 15 februari 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin zij een schadevergoeding van in totaal € 4.680,00 vroeg. Dit bedrag bestond uit € 4.040,00 voor schade door inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 680,00 voor kosten van het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster op 15 november 2021 in verzekering is gesteld en op 29 december 2021 in vrijheid is gesteld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoekster zelf verantwoordelijk is voor de geleden schade, omdat zij direct na de aanhouding had verklaard het feit te hebben gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekster recht heeft op een schadevergoeding, omdat haar zaak is geseponeerd zonder veroordeling. De rechtbank heeft de schadevergoeding voor de inverzekeringstelling vastgesteld op € 260,00 en voor de voorlopige hechtenis op € 3.370,00, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.630,00. Daarnaast is een bedrag van € 680,00 toegekend voor de kosten van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de overige verzoeken afgewezen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. D. van Spelde, en kan door het Openbaar Ministerie en de verzoekster worden aangevochten bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-310027-21
rk-nummers: 23-004330 en 23-004331
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering
Beslissing op de verzoekschriften ex artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) ingekomen ter griffie op 15 februari 2023, in de zaak:
[verzoekster]
geboren op [geboortedag] 1979
wonende op [woonadres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. E.P. Vroegh, advocaat te 's-Hertogenbosch op het adres Stationsweg 6, 5211 TW ’s-Hertogenbosch
Verzoekster is [verzoekster] voornoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 4.040,00, € 4.040,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 voor de kosten met betrekking tot het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 5 december 2022;
  • de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 15 november 2021 in verzekering is gesteld en op 29 december 2021 in vrijheid is gesteld;
  • de schriftelijke reactie van de officier van justitie.
Op 6 november 2023 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. G. Smid, verzoekster en mr. Vroegh als advocaat van verzoekster gehoord.
Namens verzoekster is aangevoerd dat zij werd verdacht van moord. De strafzaak tegen haar is op 5 december 2022 geseponeerd. Verzoekster stelt immateriële schade te hebben geleden als gevolg van de door haar ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Daarvoor vraagt verzoekster haar een bedrag toe te wijzen van € 660,00 voor vier dagen inverzekeringstelling (€ 135,00 per dag plus € 30,00 per dag wegens beperkingen) en € 3.380,00 voor 26 dagen voorlopige hechtenis in beperkingen (€ 100,00 per dag plus € 30,00 per dag wegens beperkingen). Daarnaast wordt een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift verzocht.
In raadkamer voert de advocaat aan dat het toekennen van de gevraagde vergoeding redelijk en billijk is. Het kan verzoekster niet worden tegengeworpen dat zij in onderhavige strafzaak een beroep op haar zwijgrecht heeft gedaan, nu dat het recht van een verdachte is. Bovendien is de verklaring van verzoekster op het moment dat de politie ter plaatse kwam niet redengevend te achten.
De officier van justitie heeft zich schriftelijk op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding moet worden afgewezen. Daartoe voert hij aan dat verzoekster de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis aan haar eigen proceshouding heeft te wijten, nu zij direct nadat de politie ter plaatse kwam heeft verklaard dat zij het feit had gepleegd. De geleden schade dient dan ook voor rekening en risico van verzoekster te blijven. Voorts voert de officier van justitie aan dat, gelet op zijn standpunt, de forfaitaire vergoeding eveneens moet worden afgewezen.
In raadkamer voert de officier van justitie aan dat de bekentenis van verzoekster in stand is gebleven doordat zij een beroep op haar zwijgrecht heeft gedaan. De officier van justitie persisteert dan ook bij het schriftelijk ingenomen standpunt.

2.De beoordeling

De rechtbank overweegt als volgt.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel of met zodanige oplegging, doch op grond van een feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een verdachte die niet wordt veroordeeld of wiens zaak wordt geseponeerd een vergoeding worden toegekend van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden.
Ingevolge artikel 530 Sv wordt aan de gewezen verdachte een vergoeding toegekend in
de ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, en kan een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat - kort gezegd - de raadsman was toegevoegd, in de kosten van een raadsman.
Ingevolge artikel 534, eerste en vierde lid, Sv vindt toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank constateert dat sprake is van een technisch sepot en acht het dan ook billijk om een vergoeding voor de geleden schade toe te kennen. De rechtbank stelt vast dat verzoekster op 15 november 2021 in verzekering gesteld en dat op diezelfde datum een bevel beperkingen is afgegeven. Vervolgens is verzoekster op 17 november 2021 in bewaring gesteld en op 1 december 2021 is de gevangenhouding van verzoekster bevolen. De beperkingen zijn op 6 december 2021 opgeheven. Op 29 december 2021 is de vordering verlenging gevangenhouding afgewezen en de voorlopige hechtenis van verzoekster is met ingang van die datum opgeheven.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verzoekster twee dagen in verzekering met beperkingen heeft doorgebracht. Vervolgens heeft verzoekster 19 dagen in voorlopige hechtenis met beperkingen en 24 dagen in voorlopige hechtenis zonder beperkingen doorgebracht. De rechtbank beperkt zich bij het toewijzen van een vergoeding als bedoeld in artikel 533 Sv echter tot het aantal dagen dat door verzoekster is verzocht en gaat daarbij niet over tot een ambtshalve toewijzing. Verzoekster heeft een vergoeding voor in totaal 30 dagen verzocht. Dat betekent dat de rechtbank zal overgaan tot toewijzing van
twee dagen inverzekeringstellingop het politiebureau en
28 dagen in voorlopige hechtenisin het Huis van Bewaring, waarvan 19 dagen in beperkingen. De LOVS-uitgangspunten gaan uit van een forfaitaire vergoeding van € 130,00 per dag voor het verblijf op het politiebureau of in het Huis van Bewaring met beperkingen of in een extra beveiligde inrichting (EBI) en € 100,00 in de overige gevallen.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoeker in een politiecel of huis van bewaring heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen en geëindigd op één en dezelfde dag en beperkt is gebleven tot enkele uren wordt naar de maatstaf van een volledige dag vergoed.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,00 , maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,00 wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,00.
De rechtbank ziet voor wat betreft de inverzekeringstelling geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke gehanteerde standaardbedrag. Er kan niet worden geoordeeld dat verzoekster meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling en de haar opgelegde beperkingen. In de standaardvergoeding voor onterecht ondergane inverzekeringstelling is al rekening gehouden met de omstandigheid dat het doorbrengen van voorarrest in een politiecel op zich al veel beperkingen met zich brengt ten opzichte van het doorbrengen van de voorlopige hechtenis in een Huis van Bewaring. Dit blijkt ook uit de hogere forfaitaire vergoeding die daarvoor staat. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het toekennen van een extra vergoeding van € 30,00 per dag. Bij het in beperkingen verblijven in een politiecel is aan verzoekster niet zodanig leed toegevoegd dat dat een nog hogere vergoeding rechtvaardigt. De rechtbank zal voor wat betreft de inverzekeringstelling, conform de LOVS-uitgangspunten, een bedrag toekennen van € 260,00 (2 dagen x € 130,00). Voor wat betreft de voorlopige hechtenis zal de rechtbank, conform de LOVS-uitgangspunten, een bedrag toekennen van € 3.370,00 (19 dagen in beperkingen x € 130,00 en 9 dagen zonder beperkingen x € 100,00). Daarmee komt het totale toegewezen bedrag voor de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis neer op een bedrag van
€ 3.630,00.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 533 Sv toe tot een bedrag van
€ 3.630,00, bestaande uit schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 680,00, bestaande uit de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van de verzoekschriften in raadkamer;
wijst de verzoeken voor het overige af;
bepaalt dat een bedrag van
€ 3.630,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 1] ten name van [verzoekster] , onder vermelding van [kenmerk 1] ;
bepaalt dat een bedrag van
€ 680,00zal worden overgemaakt op [rekeningnummer 2] ten name van mr. E.P. Vroegh, onder vermelding van [kenmerk 2] .
Deze beslissing is op 20 november 2023 gegeven door mr. R.J.H. Goossens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing ex artikel 533 en ex 530 Sv kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van deze beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (artikel 535 lid 1 Sv).