In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2023 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding, ingediend door verzoeker na de seponering van zijn strafzaak op 25 januari 2023. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. Eekhout, verzocht om een vergoeding van € 2.238,50 voor gemaakte kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met een forfaitaire vergoeding voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker niet in staat was om de Nederlandse taal te machtigen, wat leidde tot extra kosten voor vertaling van de stukken. De officier van justitie, mr. G. Smid, heeft echter betoogd dat de gevraagde vergoeding gematigd moest worden, omdat het aantal uren en het gehanteerde uurtarief niet in verhouding stonden tot de complexiteit van de zaak.
De rechtbank heeft de procedure op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) beoordeeld en vastgesteld dat verzoeker recht heeft op een schadevergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat het verzochte bedrag niet bovenmatig was, maar heeft wel een vermindering van 0,20 uren toegepast. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een totale schadevergoeding van € 2.626,90 toe te kennen, bestaande uit € 1.946,90 voor kosten van rechtsbijstand en € 680,00 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. D. van Spelde, en is openbaar uitgesproken.