ECLI:NL:RBZWB:2023:8477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
02-105109-23 en 02-193574-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijden

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 november 2022 in Tilburg een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 2001, reed met zijn personenauto door rood licht en negeerde een gewijzigde verkeerssituatie, waardoor hij een fietser, genaamd [slachtoffer], aanreed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor de fietser. De verdachte werd schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn gedrag in het verkeer leidde tot een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, evenals een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat het nieuwe feit als andersoortig werd beschouwd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in het verkeer en de gevolgen van verkeersfouten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/105109-23 en 02/193574-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 november 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook behandeld de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02/193574-21.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander (ernstig) gewond is geraakt dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto het [slachtoffer] aangereden die met haar fiets een kruising overstak. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden door met onverminderde snelheid deze kruising te naderen, door rood
ÁG402091469850;È
G402091469850
te rijden en door niet tijdig zijn voertuig tot stilstand te brengen. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). [slachtoffer] heeft ten gevolge van de aanrijding lichamelijk letsel opgelopen waardoor zij tijdelijk haar normale bezigheden niet kon uitoefenen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen. Verdachte is met zijn voertuig door rood gereden doordat hij naar het verkeerslicht voor linksaf keek dat op dat moment groen licht uitstraalde. Deze vergissing was het gevolg van een gewijzigde situatie ter plaatse. Deze enkele inschattingsfout is niet voldoende om te kunnen concluderen dat sprake was van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde, te weten het overtreden van artikel 5 WVW door gevaar op de weg te veroorzaken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 30 november 2022 in Tilburg op de Spoorlaan omstreeks 08:50 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een personenauto een fietser heeft aangereden. Verdachte was de bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] was de bestuurster van de fiets. Ook staat vast dat [slachtoffer] door dit verkeersongeval letsel heeft opgelopen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst ziet gesteld, is of verdachte schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn voertuig de stopstreep van het kruispunt NS-Plein/Spoorlaan is gepasseerd, terwijl het voor hem geldende verkeerslicht minimaal 7 seconden rood licht uitstraalde. Ook staat vast dat verdachte deze kruising met onverminderde snelheid heeft genaderd, terwijl hij zag dat sprake was van een gewijzigde verkeerssituatie. Juist in deze situatie had van verdachte verwacht mogen worden dat hij hierop zou anticiperen door tijdig af te remmen en zich ervan te vergewissen dat hij de kruising mocht oprijden. Als verdachte de benodigde voorzichtigheid zou hebben betracht, zou hij – naar het oordeel van de rechtbank – op tijd gezien moeten hebben dat het verkeerslicht voor zijn rijrichting op rood stond.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte de kruising is opgereden, terwijl aan de overzijde van deze kruising een fietser, zijnde het [slachtoffer] , de weg overstak vanaf de fietsstandplaats. Dit betekent dat [slachtoffer] enige tijd in het gezichtsveld van verdachte is geweest. Verdachte heeft ook zelf op zitting verklaard dat hij een fietser zag staan nog vóór hij de kruising op reed. Desondanks is hij met een zodanige snelheid de kruising opgereden dat hij niet meer op tijd kon remmen en uitwijken voor [slachtoffer] ,
voor wie het verkeerslicht op groen stond.
De rechtbank overweegt dat geen sprake was van momentane onoplettendheid aan de zijde van verdachte, maar van een combinatie van niet anticiperen en onverstoorbaar doorrijden bij een gewijzigde verkeerssituatie, het negeren van een rood verkeerslicht en het hebben van onvoldoende aandacht voor het kruisende fietsverkeer dat voorrang had. Door deze combinatie van verkeersgedragingen heeft verdachte gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet voorrang verlenen niet direct is gevolgd op het door rood rijden, maar pas heeft plaatsgevonden toen verdachte de kruising al bijna over was. Er is dan ook sprake van op zichzelf staande verwijten. Gelet op de aard en de ernst van de door hem gemaakte verkeersfouten heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Er is derhalve sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
[slachtoffer] heeft ten gevolge van het ongeval een bloeding in haar hoofd, een scheurtje in haar schedel en een kneuzing aan haar knie opgelopen. Zij heeft daardoor enkele weken haar werk niet kunnen uitoefenen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 30 november 2022 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, het NS-plein en Heuvelring, naderende de kruising met de Spoorlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, ter plaatse waar een driekleurig verkeerslicht voor het in zijn, verdachtes, richting rood licht uitstraalde, niet te stoppen voor het rode licht en vervolgens het kruisingsvlak met de Spoorlaan over te steken, waarbij verdachte zich niet, althans niet tijdig en voldoende, vergewist heeft en zich niet, althans niet tijdig en voldoende,
is blijven vergewissen dat het kruisingsvlak vrij was van enig kruisend verkeer en daarbij vervolgens in strijd met het gestelde in artikel 15 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voor hem van rechts komende fietser, genaamd [slachtoffer] , geen voorrang heeft verleend, en heeft verdachte vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd en is verdachte niet, tijdig en voldoende uitgeweken voor die fietser, waardoor het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, in aanrijding is gekomen met die fietser, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van
4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om verdachte (maximaal) te veroordelen tot betaling van een geldboete van € 3.000,00 en een geheel voorwaardelijke OBM voor de duur van 1 maand.
In geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde, wordt verzocht om geen onvoorwaardelijke OBM op te leggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen uitoefenen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 30 november 2022 in Tilburg aanmerkelijk onverantwoordelijk gedragen in het verkeer. Hij is met een personenauto met onverminderde snelheid op een kruising afgereden, terwijl sprake was van wegwerkzaamheden. Verdachte negeerde een rood verkeerslicht, reed de kruising op en had vervolgens onvoldoende aandacht voor het kruisende fietsverkeer. Daardoor kwam hij in aanrijding met de fietser [slachtoffer] . Zij liep lichamelijk letsel op en heeft enige weken haar werk niet kunnen uitoefenen. Verdachte heeft zich onverschillig getoond tegenover de geldende verkeersregels en daarmee ook tegenover de veiligheid van andere weggebruikers. Hij mag van geluk spreken dat de aanrijding met [slachtoffer] geen fatale afloop had. Het spreekt voor zich dat niet alleen [slachtoffer] , maar ook andere weggebruikers enorm zijn geschrokken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen.
De rechtbank weegt daarbij in het nadeel van verdachte mee dat hij meerdere verkeersovertredingen op zijn justitiële documentatie heeft staan en dat hij in twee verschillende proeftijden liep toen hij het bewezenverklaarde feit beging. Dit baart de rechtbank zorgen, mede gelet op de relatief jonge leeftijd van verdachte.
Gelet hierop en gezien het feit dat verdachte schulden heeft, acht zij de oplegging van een geldboete niet aangewezen. Wel zal zij een taakstraf opleggen waarbij voor wat betreft de duur ervan rekening is gehouden met de omstandigheid dat verdachte op eigen initiatief contact heeft gelegd met het slachtoffer en zijn spijt richting haar heeft betuigd.
Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uur. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Dat de rechtbank overgaat tot het opleggen van een deels onvoorwaardelijke rijontzegging heeft te maken met het hiervoor vermelde strafblad in samenhang bezien met de aard en ernst van het feit. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet ervaren dat zijn verkeersgedrag consequenties heeft, ook al heeft dit gevolgen voor de werkzaamheden van verdachte.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vordering van de officier van justitie van 24 oktober 2023 is de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke taakstraf van 40 uur die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 5 november 2021 in de zaak met parketnummer 02/193574-21.
De officier van justitie en de raadsman hebben op de zitting van 21 november 2023 geconcludeerd tot afwijzing van genoemde vordering, omdat het bewezenverklaarde feit in deze zaak een andersoortig feit betreft dan het feit waarvoor verdachte de voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en dat hij daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging
in beginselworden toegewezen. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het in deze zaak een dusdanig ander feit betreft dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf niet aangewezen is. De vordering tot tenuitvoerlegging zal daarom worden afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02/193574-21 af.
Dit vonnis is gewezen door E. Vliegenberg, voorzitter, D. van Kralingen en J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 december 2023.
Mr. Mullers is niet gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.