ECLI:NL:RBZWB:2023:8480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
5 december 2023
Zaaknummer
AWB- 23_204
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor een bronsgieterij in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het gebruiken van zijn perceel in strijd met het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena op 29 april 2022. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen deze vergunning, werd in het bestreden besluit van 5 december 2022 in het ongelijk gesteld. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van het college en vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft eerst beoordeeld of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelde dat hij belanghebbende is vanwege zicht op de schoorsteen van de bronsgieterij en de geuroverlast die hij ervaart. De rechtbank concludeert echter dat het zicht op de schoorsteen, gezien de afstand en aanwezigheid van andere objecten, van te geringe betekenis is om eiser als belanghebbende aan te merken. Ook de geuroverlast, die eiser slechts af en toe waarneemt, wordt als onvoldoende beschouwd om belanghebbendheid te rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelt dat eiser weliswaar gevolgen ondervindt, maar dat deze gevolgen dermate gering zijn dat er geen sprake is van een persoonlijk belang bij de vergunningverlening. Daarom heeft het college eiser ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en het bezwaar van eiser wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/204

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Kammer-Nieuwenhuizen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] B.V. uit [plaats 1] (vergunninghouder),
(gemachtigde: mr. J.M. Smits ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het gebruiken van zijn perceel in strijd met het bestemmingsplan.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 29 april 2022 verleend. Met het bestreden besluit van 5 december 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de vergunningverlening gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college, vergezeld door ir. [naam 1] en ing. [naam 2] namens het college, [naam 3] en [naam 4] namens vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder exploiteert al geruime tijd een ambachtelijke bronsgieterij aan het [adres 1] te [plaats 1] .
2.1.
Op 14 december 2021 heeft vergunninghouder een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een atelier en werkplaats in strijd met het bestemmingsplan. Met het besluit van 29 april 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
2.2.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening. Hij woont aan de [adres 2] te [plaats 2] .
2.3.
Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Is eiser belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht?
4. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, beoordeelt de rechtbank eerst onder meer of het bezwaar ontvankelijk is. Een bezwaar is onder meer niet-ontvankelijk als de bezwaarmaker geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] De rechtbank moet uit eigen beweging (“ambtshalve”) beoordelen of een bezwaarmaker belanghebbende is. Bovendien hebben het college en vergunninghouder in dit geval ook nadrukkelijk gesteld dat eiser (bij nader inzien) toch niet als belanghebbende bij het besluit tot vergunningverlening kan worden aangemerkt.
4.1.
Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet eiser een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.2.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het beluit, zoals een vergunning, toestaat, is in beginsel belanghebbend bij dat besluit. Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dient als correctie op dat uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij dat besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, moet er worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. De factoren dienen te worden bekeken in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. De betrokken rechtzoekende hoeft derhalve niet zelf aan te tonen dat hij belanghebbende bij een besluit is. Alleen als tijdens de procedure de vraag aan de orde is of “gevolgen van enige betekenis” ontbreken en dus de vraag aan de orde is of er aanleiding is de correctie toe te passen, kan en mag van de betrokkene worden gevraagd uit te leggen welke feitelijke gevolgen hij van de activiteit ondervindt of vreest te zullen ondervinden. [2]
4.3.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het zicht op de schoorsteen van de bronsgieterij en de ondervonden geuroverlast maken dat hij belanghebbende is bij het besluit tot vergunningverlening.
4.4.
Eiser heeft foto’s overgelegd die naar eigen zeggen sterk ingezoomd gemaakt zijn vanuit een raam in de zijgevel op de begane grond van zijn woning, vanuit een raam op de bovenverdieping van zijn woning en vanaf een weiland waarvan eiser eigenaar is en dat achter zijn woning ligt. Op de foto’s is de schoorsteen van de bronsgieterij zichtbaar. Volgens eiser bedraagt de afstand tussen zijn woning en de schoorsteen 216 meter.
4.5.
Hoewel eiser naar het oordeel van de rechtbank gelet op de foto’s vanaf zijn woonperceel enig zicht kan hebben op de schoorsteen van de bronsgieterij, is dat zicht gelet op de afstand en de aanwezigheid van tussengelegen objecten naar het oordeel van de rechtbank van dermate geringe betekenis dat eiser daardoor niet rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt.
4.6.
Over de geur heeft eiser opgemerkt dat hij de geur eens per twee weken waarneemt. Hij ruikt het als de ramen van zijn woning geopend zijn. Het stinkt dan. Eiser omschrijft de geur als plasticachtig.
4.7.
Ook de door eiser gestelde geuroverlast is gelet op de frequentie, aard en intensiteit naar het oordeel van de rechtbank te gering om op grond daarvan belanghebbendheid te kunnen aannemen. De geur is niet permanent aanwezig, maar alleen als de oven wordt gestookt. Volgens vergunninghouder duurt het stoken van de oven steeds 48 uur. In die periode wordt er gedurende korte tijd was verbrand. Dat is wat eiser volgens vergunninghouder ruikt. Hoewel eiser heeft gesteld dat hij de geur langdurig ruikt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de aard en intensiteit van de geur zodanig is dat moet worden geoordeeld dat eiser gevolgen van enige betekenis van de bronsgieterij ondervindt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser langere tijd aannam dat de geur afkomstig was van een stookton van één van de agrarische bedrijven in de buurt. Niet gebleken is dat eiser in die tijd actie heeft ondernomen op de door hem waargenomen geur.
4.8.
Gelet op het vorenstaande kan eiser weliswaar gevolgen ondervinden, maar deze zijn op zichzelf en in onderlinge samenhang dermate gering, dat een persoonlijk belang bij de vergunningverlening ontbreekt. Er is in zoverre geen sprake van gevolgen van enige betekenis. Eiser kan daarom aan deze aspecten geen belanghebbendheid ontlenen.

Conclusie en gevolgen

5. Gelet op het voorgaande heeft het college eiser ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en het bezwaar van eiser alsnog niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit tot vergunningverlening.
6. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 december 2022;
- verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 24 november 2023, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Awb.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271