Op 22 september 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2013. De zaak betreft de minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] nog niet voldoende is afgenomen, ondanks de inspanningen van de moeder om haar situatie te verbeteren. De moeder heeft aangegeven dat zij sinds anderhalve week geen middelen meer gebruikt en dat [minderjarige] momenteel bij haar oma verblijft, wat volgens de moeder stabiliteit biedt.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te verlengen en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, toegewezen. De ondertoezichtstelling is verlengd voor de duur van één jaar, tot 30 september 2024. Daarnaast is de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de resterende duur van de huidige ondertoezichtstelling, tot 30 september 2023, en is een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de periode van 30 september 2023 tot 30 maart 2024. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissingen direct in werking treden, ongeacht een eventueel hoger beroep.
De kinderrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de situatie rondom de verzorging en opvoeding van [minderjarige] zorgelijk blijft en dat de hulpverlening aan de moeder noodzakelijk is om stabiliteit te creëren. De ouders zijn in het buitenland geboren, maar [minderjarige] is in Nederland geboren, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is op de gezagskwestie. De vader is niet met het ouderlijk gezag belast, maar kan als informant worden aangemerkt. De kinderrechter heeft de ouders aangemoedigd om samen te werken aan het verkrijgen van gezag over [minderjarige].