ECLI:NL:RBZWB:2023:85

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
BRE 21/4542
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen parkeerbelasting door de rechtbank

Op 9 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/4542 en BRE 21/4543, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd, omdat zijn auto’s niet waren aangemeld bij de parkeerautomaat. Belanghebbende stelde dat hij de auto’s had geparkeerd om er een af te geven bij een pandhuis en dat hij de eerste 15 minuten gratis kon parkeren. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat hij de auto’s correct had aangemeld. De rechtbank benadrukte dat het stilstaan van een voertuig in een parkeervak belastingplichtig is en dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende is om zich op de hoogte te stellen van het geldende parkeerregime. De beroepen van belanghebbende werden ongegrond verklaard, wat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4542 en BRE 21/4543
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 oktober 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd met de aanslagnummers [aanslagnummer 1] respectievelijk [aanslagnummer 2] (hierna: de naheffingsaanslagen).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 22 december 2021 een set stukken overgelegd en met dagtekening 21 juni 2022 op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig is om een uitspraak te doen en aan partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brieven van 5 januari 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

2.Feiten

2.1.
Op 21 september 2021 omstreeks 12:36 uur en 12:37 uur stonden belanghebbendes auto’s, voorzien van de kentekens [kenteken 1] respectievelijk [kenteken 2] (hierna: de auto’s), elk geparkeerd op een parkeerplaats aan de Nieuwe Ginnekenstraat in Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
2.2.
Tijdens een controle op voornoemde datum en tijden is door parkeercontroleurs met een scanauto geconstateerd dat beide auto’s niet waren aangemeld bij de parkeerautomaat en dat geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom zijn aan belanghebbende de naheffingsaanslagen opgelegd van elk € 66,22, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,72 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende stelt dat hij beide auto’s heeft geparkeerd omdat hij één van beide auto’s daar in de buurt ging afgeven bij een pandhuis, dat de eigenaar van het pandhuis hem heeft verteld dat hij de eerste 15 minuten gratis kon parkeren en dat hij op de parkeerautomaat de kentekens van beide auto’s heeft ingevoerd.
3.4.
Volgens de heffingsambtenaar zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd, omdat belanghebbende heeft nagelaten bij de aanvang van het parkeren de parkeerapparatuur op de juiste wijze in werking te stellen. Dat op de betreffende locatie het tarief voor de eerste 15 minuten € 0,00 bedraagt, doet daar volgens hem niet aan af. Bovendien rust op belanghebbende de inspanningsverplichting zich op de hoogte te stellen van het ter plaatse geldende parkeerregime, aldus de heffingsambtenaar.
3.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het gedurende enige tijd doen stilstaan van een motorvoertuig in een parkeervak is voldoende om belastingplichtig te zijn. Op grond van artikel 6, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, van de Verordening is parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de heffingsambtenaar dat de kentekens van de auto’s niet waren aangemeld bij de betreffende parkeerautomaat.
Het ligt vervolgens op de weg van belanghebbende om tegenbewijs aan te dragen. Niet betwist is dat belanghebbende voor de auto’s geen parkeerbelasting heeft betaald. Evenmin heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat hij de auto’s maximaal 15 minuten heeft geparkeerd. Daarbij komt dat de omstandigheid dat op de betreffende locatie de eerste 15 minuten gratis mag worden geparkeerd, niet betekent dat de auto’s gedurende die periode niet hoeven te zijn aangemeld bij de parkeerautomaat. Anders is namelijk door de controleur op geen enkele wijze te controleren wanneer dit kwartier is aangevangen.
Nu de auto’s niet op de daartoe bestemde wijze bij de parkeerautomaat waren aangemeld, zijn de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbendes stelling dat de parkeerautomaten in Breda niet makkelijk in het gebruik zijn, maakt dat niet anders. Het is de verantwoordelijkheid van belanghebbende dat hij zich op de hoogte stelt van het op de parkeerlocatie van toepassing zijnde parkeerregime.
3.6.
Ook belanghebbendes stelling dat twee naheffingsaanslagen die nagenoeg gelijktijdig zijn opgelegd wat veel is, kan hem niet baten. De wet biedt geen ruimte om op grond van redelijkheid en billijkheid heffing achterwege te laten. Als wordt geparkeerd op een plaats die is aangewezen als een plaats waar met parkeerbelasting mag worden geparkeerd, dan moet parkeerbelasting worden voldaan. Indien deze parkeerbelasting niet is voldaan dan wordt de verschuldigde parkeerbelasting nageheven.
3.7.
Gelet op het hiervoor overwogene zullen de beroepen ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier op 9 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2021 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2021.