ECLI:NL:RBZWB:2023:8501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
10526053 \ CV EXPL 23-1248 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van facturen wegens onvoldoende bewijs van overeenkomst en rechtsvormwijziging

In deze civiele procedure heeft [eiser] B.V., rechtsopvolger van [bedrijf eiser], een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor betaling van onbetaalde facturen ter hoogte van € 3.594,83, vermeerderd met rente en incassokosten. De vordering is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] in juni en juli 2020 fruit heeft besteld bij [eiser], maar [gedaagde] betwist deze bestellingen en stelt dat hij nooit een overeenkomst met [eiser] B.V. heeft gesloten, maar met de vof [bedrijf eiser].

De procedure omvatte een tussenvonnis van 12 juli 2023 en een mondelinge behandeling op 20 september 2023. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. De faxbestellingen die door [eiser] zijn overgelegd, bevatten geen jaartal en komen niet overeen met de datums op de facturen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de bestellingen daadwerkelijk heeft geplaatst.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen, evenals de gevorderde rente en incassokosten. Aangezien [eiser] ongelijk heeft gekregen, is zij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil zijn begroot, omdat [gedaagde] zonder gemachtigde heeft geprocedeerd. Het vonnis is uitgesproken op 1 november 2023 door mr. Van Dam.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10526053 \ CV EXPL 23-1248
Vonnis van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser] B.V., rechtsopvolger van [bedrijf eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G.E. Hamer,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de mondelinge behandeling van 20 september 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een leverancier van verse groente en fruit. [gedaagde] is een bakkerij en biedt onder meer brood en verse banketproducten aan.
2.2.
Ter betaling van levering van vers fruit heeft [eiser] op naam van [gedaagde] de volgende facturen opgemaakt:
  • [factuurnummer 1] , gedateerd 27 juni 2020, ter hoogte van € 1.172,19;
  • [factuurnummer 2] , gedateerd 21 juli 2020, ter hoogte van € 1.864,83;
  • [factuurnummer 3] , gedateerd 31 juli 2020, ter hoogte van € 557,81.
2.3.
[gedaagde] heeft de onder 2.2. genoemde facturen van in totaal € 3.594,83 onbetaald gelaten.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] – voor het eerst – bij brief van 15 november 2021 gesommeerd het onder 2.3. genoemde bedrag, inmiddels vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten, alsnog te voldoen.
2.5.
Betaling door [gedaagde] is uitgebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
- om aan [eiser] te betalen € 4.931,01 (bestaande uit € 3.594,83 aan hoofdsom, € 851,70 aan wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen tot 1 mei 2023 en € 484,48 aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten),
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.594,83 vanaf 1 mei 2023 tot aan de dag van algehele voldoening; en
- in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – het volgende aan haar vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft in juni en juli 2020 fruit besteld bij [eiser] . Deze bestellingen zijn door [eiser] aan [gedaagde] geleverd, waartegenover [gedaagde] de facturen in kwestie dient te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] heeft diverse jaren zaken gedaan met de vennootschap onder firma (vof) [bedrijf eiser] , maar niet met de besloten vennootschap die eisende partij is in deze procedure. Zij is niet op de hoogte gesteld van een overdracht van de vordering en zij is het daar ook niet mee eens. Daarnaast heeft [gedaagde] de goederen die met de in geschil zijnde facturen door [eiser] zijn gefactureerd niet besteld en deze goederen zijn ook niet door [eiser] geleverd. Dit blijkt ook uit het feit dat [eiser] pas ruim een jaar later een sommatie aan [gedaagde] heeft gestuurd.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de zijde van [eiser] B.V. heeft een wijziging in de rechtsvorm plaatsgevonden, namelijk van de vof [bedrijf eiser] naar [eiser] B.V. Daaruit vloeit de vraag voort of de vordering van de vof (op de juiste wijze) is overgegaan op de BV als rechtsopvolger en daarmee of de BV als eisende partij in deze procedure een vorderingsrecht heeft op [gedaagde] . Het antwoord op die vraag kan evenwel in het midden blijven. De kantonrechter wijst de vordering namelijk af, ook als ervan wordt uitgegaan dat [eiser] B.V. daadwerkelijk rechthebbende is van de door haar vermeende vordering.
4.2.
In het licht van het gemotiveerde verweer van [gedaagde] , heeft [eiser] onvoldoende gesteld dan wel onderbouwd dat er een overeenkomst tussen partijen bestaat voor de bestellingen die met de facturen in kwestie worden gefactureerd. Niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de door [eiser] gestelde bestellingen daadwerkelijk heeft geplaatst. De door [eiser] overgelegde faxbestellingen zijn daarvoor onvoldoende. [gedaagde] heeft er immers terecht op gewezen dat de door [eiser] overgelegde faxbestellingen geen jaartal bevatten en dat - als ervan wordt uitgegaan dat de faxbestellingen uit 2020 komen - deze ook niet (volledig) overeenkomen met de in de facturen genoemde bonnummers. Zo komen een aantal datums niet overeen. Volgens de faxbestellingen zijn er bijvoorbeeld bestellingen gedaan op 30 juni, 8 juli en 14 juli (2020) en op de facturen staan bonnummers vermeld met de datums 29 juni, 7 juli en 13 juli 2020. Andere op de facturen vermelde bonnummers zijn helemaal niet terug te vinden in de overgelegde faxbestellingen, bijvoorbeeld de bonnummers met de datums 22 juni, 24 juni, 25 juni, 10 juli, 15 juli, 21 juli en 24 juli 2020. [eiser] heeft geen toereikende verklaring gegeven voor deze verschillen. Het standpunt dat het tussen partijen “altijd zo ging”, is daarvoor onvoldoende. Al met al kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde] de bestellingen in kwestie heeft geplaatst bij [eiser] , zodat zij daarvoor ook niet hoeft te betalen.
4.3.
Gelet op het voorgaande zal de door [eiser] gevorderde betaling van de facturen worden afgewezen, net als de daarmee samenhangende gevorderde rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
4.4.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op nihil, omdat [gedaagde] zonder bijstand van een gemachtigde heeft geprocedeerd en omdat niet is gebleken dat hij andere kosten heeft gemaakt in het kader van deze procedure die voor vergoeding in aanmerking komen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.