ECLI:NL:RBZWB:2023:8504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/02/415123 / JE RK 23-1848
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van twee maanden, met ingang van 16 december 2023 tot 16 februari 2024. De kinderrechter oordeelt dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog niet volledig zijn weggenomen, ondanks positieve ontwikkelingen bij de vader, die bereid is om mee te werken aan de hulpverlening. De moeder heeft aangegeven afstand te nemen van de situatie, wat complicaties met zich meebrengt voor de terugplaatsing van de minderjarige. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de samenwerking met de vader te bevorderen en een veiligheidsonderzoek te starten, waarbij de moeder niet langer als belemmering mag worden gezien. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van de vader en de moeder onafhankelijk van elkaar beoordeeld moet worden, en dat de GI zich moet richten op het welzijn van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415123 / JE RK 23-1848
Datum uitspraak: 23 november 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
betreffende
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi te ’s-Gravenhage.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 30 oktober 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 31 oktober 2023;
- het verweerschrift van mr. Shahbazi namens de vader van 7 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 7 november 2023;
- de aanvullende informatie met bijlagen van de GI van 13 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 14 november 2023;
- het e-mailbericht van de moeder van 10 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 15 november 2023;
- het e-mailbericht van de moeder van 16 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 16 november 2023;
- het e-mailbericht van [jeugdhulp] van 16 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 16 november 2023;
- de aanvullende stukken van mr. Shahbazi namens de vader van 22 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 22 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat (via Teams);
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI (via Teams);
- een vertegenwoordiger van de Raad.
1.3.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 december 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 december 2022 en tot 16 juni 2023. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.3.
Bij beschikking van 30 mei 2023 is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 30 mei 2023 en tot 13 juni 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 juni 2023 het (resterende deel van het) verzoek tot ondertoezichtstelling toegewezen met ingang van 16 juni 2023 en tot 16 december 2023. In die beschikking is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 12 juni 2023 en tot 26 juni 2023.
2.5.
Bij beschikking van 26 juni 2023 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 26 juni 2023 en tot 24 juli 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het (spoed)verzoek.
2.6.
Bij beschikking van 20 juli 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 24 juli 2023 en tot 16 oktober 2023, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Bij beschikking van 12 oktober 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 16 oktober 2023 en tot 16 december 2023.
2.8.
Op grond van de voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] in een pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 december 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. De ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] ligt nog steeds in de onderlinge communicatie en interactie tussen de ouders. Er is een patroon van aantrekken en afstoten, waarbij [minderjarige] als pressiemiddel wordt ingezet. De vader bracht [minderjarige] eerder naar de moeder, maar hield haar weg als de ouders ruzie hadden. Nadat [minderjarige] in een pleeggezin is geplaatst, zijn de zorgen toegenomen. [minderjarige] vertoont signalen die mogelijk duiden op hechtingsproblematiek. Er moet een veiligheidsonderzoek door [jeugdhulp] plaatsvinden, waarbij middels diagnostiek wordt bekeken in hoeverre de zorgen aangepakt kunnen worden en of [minderjarige] naar huis kan. Het is voor de GI namelijk onduidelijk of de ouders (fysiek en mentaal) in staat zijn om voor [minderjarige] te zorgen. Het onderzoek kan pas starten als beide ouders op intake zijn geweest. De vader is al geweest, maar het is nog onduidelijk of hij aan alles wil meewerken. De moeder is nog niet geweest. Zolang het onderzoek bij [jeugdhulp] loopt, ziet de GI geen mogelijkheden om [minderjarige] veilig terug thuis te plaatsen. De GI verwacht dat de ouders dan opnieuw een eigen plan maken. De vader heeft eerder aangegeven dat hij [minderjarige] , ondanks de afspraken, toch naar de moeder zal brengen en zich wil houden aan het zelf opgestelde co-ouderschapsvoorstel.
Daarbij komt dat de GI verontrustende afscheidsbrieven heeft ontvangen, die mogelijk van de vader afkomstig zijn. De herkomst van die brieven is vooralsnog onduidelijk en ook is het onduidelijk of die brieven recent zijn. De GI wil dat gaan onderzoeken. In ieder geval twijfelt de GI door de brieven aan het welbevinden van de vader. De vader is aangemeld bij OGGZ. Ook heeft de GI vorige week een e-mail gekregen van de ex-partner van de vader, waarin staat dat de vader andere kinderen heeft en dat hij in die relatie dreigementen heeft geuit. De GI is aan het onderzoeken wat er van de inhoud klopt.
Daarnaast heeft de moeder recent aan de GI aangegeven dat zij afstand neemt van [minderjarige] en de situatie. Vanochtend heeft de moeder echter weer laten weten dat zij wil kijken welke rol zij in het leven van [minderjarige] kan hebben. Hierdoor is het voor de GI lastig om knopen door te hakken. Het proces van de vader mag als gevolg hiervan niet stagneren. Dat proces moet losstaan van de keuzes van de moeder. Na de mondelinge behandeling wil de GI direct een afspraak met [jeugdhulp] inplannen om te vragen of het proces van de vader doorgang kan vinden en welke termijn hieraan verbonden is, ook als de moeder niet meewerkt of hierin wisselend is. De GI heeft toegezegd om binnen acht weken een plan en tijdslijn te hebben. De GI hoopt binnen die periode ook al te starten met het onderzoek. Ook is de GI voornemens om na deze mondelinge behandeling met de vader in gesprek te gaan. Na de mondelinge behandeling in oktober 2023 heeft er namelijk geen (inhoudelijk) gesprek met de vader plaatsgevonden. Wel is de GI intern bezig met verschillende onderzoeken.
Tot slot heeft de vader wekelijks een videobelmoment met [minderjarige] en zijn er sinds september 2023 ook fysieke omgangsmomenten. De moeder ziet af van deze contactmomenten.
4.2.
De Raad benoemt dat zij zien dat de vader, anders dan voorheen, de samenwerking aangaat en openstaat voor de hulpverlening en het onderzoek van [jeugdhulp] . Tegelijkertijd maakt de Raad zich ook zorgen om [minderjarige] en het wisselende contact van de ouders met elkaar. Het is vooralsnog onduidelijk of de vader, ondanks dat hij zegt van niet, geen beroep zal doen op de moeder als het gaat om de opvoeding en verzorging van [minderjarige] als [minderjarige] terug naar huis gaat. Om de maatregelen voor de duur van een jaar te verlengen, vindt de Raad te overdadig. De Raad gaat er vanuit dat er geen jaar nodig is om duidelijkheid te krijgen over de zorgen rondom [minderjarige] en het onderzoek van [jeugdhulp] af te ronden. De vader en [minderjarige] mogen er niet de dupe van worden dat de moeder niet meewerkt aan het onderzoek. Het onderzoek moet starten, ook als de moeder niet meewerkt. De vader is immers bereid om mee te werken. Door de maatregelen voor een korter periode te verlengen, wordt de druk opgevoerd en kan de kinderrechter vinger aan de pols houden.
4.3.
Uit het verweerschrift en hetgeen de advocaat namens de vader heeft aangevoerd, volgt dat de vader geen verweer voert tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Wel verzoekt de advocaat om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen. Het is onbegrijpelijk dat [minderjarige] volgens de GI nog niet naar huis kan. De aangevoerde (interne) onderzoeken van de GI zijn daarvoor onvoldoende reden nu het gaat om niet-recente afscheidsbrieven, het onderzoek van [jeugdhulp] dat niet van de grond komt en een e-mail van de ex-partner van de vader. De vader werkt volledig mee aan de hulpverlening. Hij is maanden geleden al naar de intake van [jeugdhulp] geweest. Dat de moeder niet meewerkt en niet naar de intake gaat, kan de vader niet worden verweten. Dat mag geen reden zijn dat het onderzoek naar zijn situatie niet van start gaat. De advocaat stelt dan ook dat de GI onvoldoende heeft gekeken naar de mogelijkheden voor een terugthuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader. Zo kan de hulpverlening ook in het ambulante kader worden voortgezet. Daarbij komt dat de gezondheid van de vader nu beter is. Ook hoeft de GI geen zorgen (meer) te hebben over de communicatie tussen de ouders. De ouders staan los van elkaar en de vader houdt [minderjarige] buiten de communicatie tussen de ouders. Verder is geen sprake van onveiligheid bij de vader. [minderjarige] kan bij de vader tot rust komen en zich ontwikkelen. Dat de vader nu niet meer vertrouwt op de moeder is volgens de advocaat, gelet op de verschillende e-mailberichten, wel duidelijk. Dat er nu weer acht weken nodig is voor de GI om een plan te maken, is onbegrijpelijk. De zaken worden telkens op de lange baan geschoven.
Verder vermoedt de advocaat dat de moeder over en namens de vader vervelende berichten naar de rechtbank en de GI stuurt. De vader heeft geen afscheidsbrieven naar de rechtbank gestuurd. Er is een ander e-mailadres gebruikt. De advocaat heeft de afscheidsbrieven eerder al per e-mail van twee (onbekende) personen gekregen en daarna heeft de GI de brieven ook gekregen. Het is jammer dat de GI geen contact heeft opgenomen met de vader of zijn advocaat, maar meteen de politie heeft ingeschakeld. Dit heeft het vertrouwen van de vader in de GI geschaad. Er is sprake van een gebrek aan communicatie vanuit de GI richting de vader. Dit blijkt ook uit het gegeven dat er ondanks de opdracht van de kinderrechter na de mondelinge behandeling in oktober 2023 geen gesprek heeft plaatsgevonden.
4.4.
In aanvulling op zijn advocaat heeft de vader aangegeven dat het contact met [minderjarige] goed gaat. De vader slaat geen contactmomenten met [minderjarige] over. Ook is hij bereid om mee te werken met de video-interactie. Verder heeft de vader de afscheidsbrieven niet naar de rechtbank gestuurd. Wel heeft de vader de afscheidsbrieven een tijd geleden geschreven. Dit in een heel andere context dan hoe de brieven nu zijn ingebracht. Niemand hoeft zich zorgen te maken. De vader vindt het vervelend dat er geen warme overdracht heeft plaatsgevonden. Na de mondelinge behandeling in oktober 2023 heeft er, ondanks de afspraak, geen gesprek met de GI plaatsgevonden. De GI is telkens tijd aan het rekken. Er zijn intern bij de GI onderzoeken ingesteld, terwijl de vader is hierover niet benaderd. Er is in de tussentijd niets gebeurd om [minderjarige] terug naar huis te krijgen. De vader kan voor [minderjarige] zorgen. Door de medicatie en de aangepaste levensstijl gaat het goed met zijn gezondheid. De vader vindt het gelet op de omstandigheden geen goed idee als de moeder [minderjarige] zou opvangen als zij weer bij de vader zou wonen. De vader heeft het contact met de moeder afgekapt. Als [minderjarige] nu naar huis zou komen, dan heeft de vader momenteel nog geen achtervang niet zijnde de moeder. Daarover wil de vader met de GI en de hulpverlening in gesprek.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW en artikel 1:265b lid 1 BW. Dat betekent dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling (artikel 1:260 lid 1 BW) en de machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265c lid 2 BW) van [minderjarige] zal verlengen voor de duur van twee maanden te weten met ingang van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024, onder aanhouding van het restant. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat de zorgen en de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] zoals deze in de beschikking van 12 oktober 2023 zijn opgenomen, zijn verminderd maar nog niet volledig zijn weggenomen. De kinderrechter benoemt dat er twee positieve punten zijn. Ten eerste is de koers van de vader veranderd. Hij is bereid om volledig mee te werken aan hetgeen van hem wordt verwacht. De kinderrechter geeft de vader hiervoor een compliment. Ten tweede vindt de kinderrechter de insteek van de GI voor de komende periode helder. Zoals de GI zelf in haar verzoekschrift heeft opgeschreven, moet er de komende periode worden gewerkt aan de vertrouwensband en de samenwerking met de vader. Die samenwerking is nog onvoldoende op gang gekomen. Ook moet er zicht komen op het systeem en de mogelijkheden binnen dat systeem. Dat zicht ontbreekt op dit moment. Nu de zorgen over [minderjarige] nog niet volledig zijn weggenomen en er nog onvoldoende zicht is op het systeem, kan de kinderrechter op dit moment nog niet voor de volle 100% aannemen dat de situatie bij de vader veilig is voor [minderjarige] . Daarom kan [minderjarige] nu nog niet naar huis en zullen beide maatregelen voor de duur van twee maanden worden verlengd om de plaatsing van [minderjarige] bij het pleeggezin te kunnen laten voortduren.
5.3.
Voor de komende twee maanden geeft de kinderrechter ten eerste aan de GI de opdracht mee om uiterlijk vóór 15 december 2023 een overleg met de vader en zijn advocaat te hebben, dat in persoon, dus niet digitaal, moet plaatsvinden. Ondanks de positieve insteek van de vader en de GI komt de samenwerking niet of nauwelijks tot stand. Als de samenwerking niet op zeer korte termijn tot stand komt, bestaat de kans dat de vader afhaakt. Daar maakt de kinderrechter zich grote zorgen om. De kinderrechter geeft daarom aan de GI mee dat het aangaan van de samenwerking met de vader aandachtspunt nummer één moet zijn. In dat kader merkt de kinderrechter op dat de door de GI genoemde e-mail van de ex-partner van de vader (welke verder niet in de beoordeling is meegenomen nu die ex-partner geen partij is) en de niet traceerbare e-mails met belastende informatie over de vader zorgt voor ruis aan de zijde van de GI. Hier hebben [minderjarige] en de vader last van. Deze e-mails zijn niet de kern van waar het in deze zaak om gaat. De GI moet zich focussen op de kern en dat is op dit moment het aangaan van een werkbare samenwerking met de vader.
Ten tweede vindt de kinderrechter dat de GI de situaties van de vader en de moeder onafhankelijk van elkaar moet gaan beoordelen en in zoverre de moeder moet loslaten als het gaat om de vraag of [minderjarige] terug bij de vader kan wonen. Door de wijze waarop de moeder zich heeft opgesteld en de e-mails die zij zowel aan de GI als aan de rechtbank heeft gestuurd, heeft zij zichzelf (voor nu en in dit opzicht) buitenspel gezet. De moeder heeft immers aangegeven dat zij afstand doet van [minderjarige] en de situatie. Zij geeft geen invulling aan het gezag en heeft zelfs aangegeven dat de vader het eenhoofdig gezag mag hebben. Dit wordt niet anders als de moeder aangeeft dat zij toch wil worden betrokken. De wisselende houding van de moeder mag niet langer in de weg staan aan de contacten tussen [minderjarige] en de vader en mag er niet voor zorgen dat het proces van de vader stagneert. De kinderrechter merkt hierbij op dat de GI heeft toegezegd dat de moeder en haar wisselende houding niet langer een beletsel zal zijn voor de samenwerking en de voortgang tussen de GI en de vader. In dit kader zal de GI ook serieus om moeten gaan met de vraag van de vader als het gaat om de achtervang niet zijnde de moeder voor als [minderjarige] terug bij de vader woont. De vader wil hierover immers met de GI en de hulpverlening in gesprek komen.
Ten derde moet het veiligheidsonderzoek van [jeugdhulp] van start gaan. De vader heeft gedaan wat van hem werd verwacht en hij is bereid om volledig mee te werken aan het veiligheidsonderzoek. Ook met de video-interactie. Zoals hierboven overwogen, is de moeder geen factor meer in de vraag of [minderjarige] terug bij de vader kan wonen. Daarom moet het traject bij [jeugdhulp] starten, ook als de moeder hieraan niet of wisselend meewerkt. De kinderrechter vindt het een goed idee als er binnen acht weken een duidelijk plan is dat ziet op welke manier het veiligheidsonderzoek van [jeugdhulp] voor de vader van start kan gaan en of, en zo ja, op welke termijn [minderjarige] terug naar huis kan.
5.4.
Nu zowel de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee maanden worden verlengd en de resterende delen van de verzoeken zullen worden aangehouden, verzoekt de kinderrechter de GI om uiterlijk drie dagen voor de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [tijd] uur per brief te rapporteren over de stand van zaken en het door de GI gewenste verloop van het proces. De kinderrechter wil tijdens de mondelinge behandeling van [datum] 2024 afspraken maken over de toekomst van [minderjarige] . Dit betekent dat de kinderrechter verwacht dat de zaak op [datum] 2024 op een goede manier in de stijgers staat. Als dat niet het geval is, zal de kinderrechter daar de benodigde gevolgen aan moeten verbinden.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 december 2023 en tot 16 februari 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt het resterende deel van de verzoeken aan tot de
mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [tijd]bij de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 (4331 JE) te Middelburg in afwachting van de briefrapportage van de GI over de stand van zaken en het door de GI gewenste verloop van het proces (een en ander dient uiterlijk drie dagen voorafgaand aan de mondelinge behandeling aan de griffie van deze rechtbank toegestuurd te worden);
6.5.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als een oproeping voor de mondelinge behandeling van [datum] 2024 om [tijd] voor de GI, de Raad, de vader en zijn advocaat en de moeder;
6.6.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 7 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.