ECLI:NL:RBZWB:2023:8519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/02/413539 / JE RK 23-1568
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in afwachting van perspectiefonderzoek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 november 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd tot 23 november 2023, en de machtiging tot uithuisplaatsing was eveneens verlengd tot die datum. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor dezelfde duur, met de noodzaak om de resultaten van een perspectiefonderzoek af te wachten. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de situatie van de minderjarige ongewijzigd is gebleven sinds de vorige beschikking. De traumabehandeling, die als essentieel werd beschouwd, is nog niet gestart, en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige blijven bestaan. De ouders hebben aangegeven dat zij achter de traumabehandeling staan, maar dat deze vanuit de thuissituatie zou moeten plaatsvinden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om de hechtingsrelatie tussen de minderjarige en haar ouders te behouden en heeft de GI aangespoord om de mogelijkheden voor thuisplaatsing te onderzoeken.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen tot 23 november 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, met de mogelijkheid om het resterende verzoek aan te houden in afwachting van de uitkomsten van het perspectiefonderzoek. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/413539 / JE RK 23-1568
datum uitspraak 16 november 2023
beschikking van de kinderrechter over een verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat mr. J.J. Weldam,

[de vader] ,

hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats 2] ,
advocaat mr. T. Möller,

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Breda.

Het procesverloop

Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 4 september 2023, ingekomen bij de griffie op 4 september 2023;
- een brief van Family Supporters van 30 augustus 2023 met bijlagen;
- het op 30 oktober 2023 ontvangen verweerschrift van de vader.
Op 2 november 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op deze mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (gevolmachtigd door de GI om de GI ter zitting in rechte te vertegenwoordigen);
- een vertegenwoordiger van de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 12 mei 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot
23 november 2023. Verder is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 23 november 2023.
[minderjarige] verblijft op grond van bovengenoemde machtiging in een gezinshuis op een geheim adres.

Het verzoek

De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De standpunten

Ter onderbouwing van haar verzoek geeft de GI aan dat tijdens de laatste zitting in maart 2023 is besproken dat [minderjarige] veel heeft meegemaakt en traumabehandeling nodig is. Vervolgens is [minderjarige] bij de GGZ aangemeld en heeft er een uitgebreide intake plaatsgevonden. Ook is met beide ouders gesproken. Naar aanleiding van deze gesprekken achtte de GGZ een voortraject noodzakelijk en een behandeling van minimaal één jaar. Hierop hebben de ouders aangegeven dat zij achter de behandeling staan, maar zij vinden dat deze behandeling vanuit de thuissituatie moet plaatsvinden. Gelet op het standpunt van de ouders heeft de GGZ besloten om de behandeling van [minderjarige] niet te starten. Het risico bestaat dat de behandeling niet goed van de grond komt en zelfs schadelijk zou kunnen zijn zolang [minderjarige] niet de emotionele toestemming van beide ouders krijgt om de behandeling aan te gaan. Naar aanleiding van het bericht van de GGZ heeft er een multidisciplinair overleg plaatsgevonden. Uit dit overleg is naar voren gekomen dat het voor het starten van de behandeling nodig is dat eerst duidelijk wordt waar [minderjarige] zal gaan opgroeien. De GI heeft inmiddels de opdracht gegeven aan een erkende en onafhankelijke NIFP-onderzoekster om een perspectiefonderzoek te verrichten. Het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is nodig om de resultaten van dit onderzoek af te wachten. De verwachting is dat het onderzoek in januari 2024 zal zijn afgerond. Op de mondelinge behandeling heeft de GI verzocht om de machtiging voor de duur van drie maanden te verlengen en het resterende deel aan te houden. Desgevraagd heeft de GI aangegeven de resultaten van het perspectiefonderzoek af te willen wachten. [minderjarige] nu bij (een van) de ouders terugplaatsen zou schadelijk voor haar kunnen zijn, indien uit het perspectiefonderzoek naar voren zou komen dat zij beter niet bij hen kan opgroeien. Zij zou dan immers weer moeten wisselen en dit acht de GI niet in haar belang. Tijdens de begeleide contactmomenten tussen [minderjarige] en haar ouders worden zorgen gezien. Ondanks dat de moeder open staat voor advies, wordt ook gezien dat zij [minderjarige] emotioneel blijft belasten. Verder vindt de vader het moeilijk om aangesproken te worden door de begeleiding van Family Supporters, hetgeen de samenwerking bemoeilijkt. Bij [minderjarige] wordt gezien dat zij veel spanningen ervaart door de contactmomenten.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat zij het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing steunt om te voorkomen dat [minderjarige] naar aanleiding van de resultaten van het perspectiefonderzoek mogelijk opnieuw zal moeten verhuizen. Het is van belang dat de uitkomsten van het perspectiefonderzoek worden afgewacht. De Raad heeft nog meegegeven aan de GI dat het belangrijk is om binnen het perspectiefonderzoek meerdere bezoekmomenten tussen [minderjarige] en haar ouders te observeren.
Door en namens de advocaat van de vader is aangevoerd dat de vader geen verweer voert tegen een toewijzing van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Er zijn nog altijd zorgen over haar ontwikkeling.
De vader voert wel verweer tegen het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De vader staat achter traumabehandeling van [minderjarige] , maar deze traumabehandeling kan vanuit de thuissituatie plaatsvinden. Thuisplaatsing van [minderjarige] moet het uitgangspunt zijn. Niet duidelijk is waarom thuisplaatsing niet zou kunnen; er is geen sprake meer van een onveilige situatie bij moeder en het lukt ouders om in het belang van [minderjarige] samen te werken. Ook aanvaarden beide ouders hulp vanuit de GI. Verder herkent de vader zich niet in het beeld van hem dat in het verslag van Family Supports wordt geschetst. De vader verzoekt het verzoek tot verlenging van de machtiging af te wijzen, althans de machtiging te verlengen voor hoogstens drie maanden. Indien de uithuisplaatsing wordt verlengd, is de vader van mening dat de zorgregeling moet worden uitgebreid, in die zin dat [minderjarige] minimaal gedurende de weekenden om en om bij ieder van haar ouders verblijft.
Door en namens de advocaat van de moeder is geen verweer gevoerd tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder voert wel verweer tegen het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . De moeder geeft aan dat de machtiging in de beschikking van 12 mei 2023 is verleend, zodat de traumabehandeling van [minderjarige] zou kunnen starten. Nu blijkt dat de traumabehandeling niet is gestart, ziet de moeder geen enkele reden om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. Beide ouders staan achter traumabehandeling en zowel bij de moeder als bij de vader is nu sprake van een stabiele situatie. Ook zijn de ouders in staat om de zorg voor [minderjarige] samen te dragen. Het bevreemdt de moeder dat de GI opdracht heeft gegeven tot een perspectiefonderzoek. Zij heeft 8 jaar voor [minderjarige] gezorgd zonder dat sprake was van enige aanleiding om te twijfelen aan haar capaciteiten als opvoeder. Op basis van hetgeen is gebeurd in een periode van enkele maanden en inmiddels achter haar ligt kan zij in de ogen van de GI geen goed meer doen.

De beoordeling

Ondertoezichtstelling
De kinderrechter is op basis van de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige] nog altijd aanwezig zijn. De situatie sinds de beschikking van 12 mei 2023 is ongewijzigd. De traumabehandeling is nog niet aangevangen. De zorgen rondom [minderjarige] bedreigen haar ernstig in haar ontwikkeling. Daarbij komt dat de ouders zich kunnen vinden in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Gelet op het voorstaande wijst de kinderrechter het verzoek toe. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor de duur van een jaar.
Machtiging tot uithuisplaatsing
De kinderrechter overweegt als volgt. In de beschikking van 12 mei 2023 heeft de kinderrechter overwogen dat op basis van de op dat moment bestaande zorgen en het belang bij de spoedige start van de traumabehandeling, een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar ouders meer risicovol werd geacht dan een voortzetting van haar uithuisplaatsing. Tot op heden is de traumabehandeling evenwel niet gestart. De kinderrechter vindt dit erg spijtig, omdat alle partijen het erover eens zijn dat deze behandeling de hoogste prioriteit heeft. Op de mondelinge behandeling heeft de GI verduidelijkt waarom de traumabehandeling nog niet is gestart. Ouders zijn niet in staat [minderjarige] de emotionele toestemming te geven om de traumabehandeling vanuit het gezinshuis te laten plaatsvinden, terwijl dat op dit moment wel de situatie is. Bij die stand van zaken heeft de GGZ geconcludeerd niet te kunnen starten met de traumabehandeling. Eerst zou duidelijkheid moeten komen over de vraag waar [minderjarige] uiteindelijk gaat opgroeien. Gelet hierop heeft de GI besloten om over te gaan tot het laten uitvoeren van een perspectiefonderzoek. De kinderrechter acht het zeer voorstelbaar dat ouders erg geschrokken zijn van deze wending. Zoals eerder overwogen dient op grond van de wet binnen een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing te worden gewerkt aan een thuisplaatsing. Hierbij zou het uitgangspunt moeten zijn of hetgeen ouders kunnen bieden aan hun kind goed genoeg is, niet of het gezinshuis betere opvoedvaardigheden te bieden heeft dan ouders. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter niet gebleken dat er voldoende aandacht is (geweest) voor de mogelijkheid de traumabehandeling te laten plaatsvinden vanuit de thuissituatie. Ook is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat voldoende aandacht is geweest voor minder ingrijpende maatregelen dan plaatsing in het gezinshuis, zoals deeltijdplaatsing of plaatsing van [minderjarige] met een van haar ouders in een ouder-kind huis. In dit verband is van belang dat vader heeft verzocht om hulp bij de opvoeding nadat [minderjarige] in de herfstvakantie van 2022 bij hem was geplaatst, maar hierop -zoals de GI te zitting heeft erkend- niet voldoende adequaat is gereageerd, waarna [minderjarige] op 16 januari jl. voor de tweede keer uit huis is geplaatst omdat vader en stiefmoeder aangaven de zorg voor [minderjarige] niet langer aan te kunnen. Gelet op het bovenstaande doet de kinderrechter een dringend beroep op de GI om alle mogelijkheden in het kader van thuisplaatsing, waaronder ook deeltijdplaatsing of plaatsing in een ouder-kind huis, te onderzoeken.
Hoewel de kinderrechter haar vraagtekens zet bij bepaalde keuzes die de GI tot op heden heeft gemaakt, ziet zij zich nu voor de vraag gesteld of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] moet worden verlengd voor de verzochte duur van drie maanden. Hiertoe overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] op dit moment in een gezinshuis verblijft. Wanneer [minderjarige] op dit moment zou worden teruggeplaatst, dan bestaat de mogelijkheid dat zij, na afronding van het perspectiefonderzoek en de daarop volgende zitting waar de resultaten van dat onderzoek worden besproken, opnieuw in een gezinshuis wordt geplaatst. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om een eventuele heen-en-weer verhuizing zoveel als mogelijk te vermijden. De kinderrechter acht een voortzetting van het verblijf van [minderjarige] in het gezinshuis dan ook om die reden in het belang van haar verzorging en opvoeding en zal het verzoek van de GI toewijzen. De kinderrechter benadrukt dat deze beslissing geenszins moet worden gezien als voorsorteren op de resultaten van het perspectiefonderzoek en hiermee is dan ook niet gezegd dat de toekomst van [minderjarige] niet bij haar ouders zou kunnen zijn. Die beslissing zal aan de orde zijn tijdens de vervolgbehandeling in deze zaak.
Uitgangpunt is dat ouders hun kinderen zelf opvoeden. Om niet achter de feiten aan te gaan lopen is het van belang dat de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en haar beide ouders in stand blijft. Om dit te bewerkstelligen is het nodig dat [minderjarige] haar ouders langer en frequenter ziet dan nu het geval is. Desgevraagd is het voor de kinderrechter onvoldoende duidelijk geworden waarom een uitbreiding van de contacten niet mogelijk is, anders dan om praktische redenen. De spanningen bij [minderjarige] die worden beschreven rondom de omgangsmomenten kunnen verschillende oorzaken hebben. Mogelijk zijn zij toe te schrijven aan een loyaliteitsconflict, zoals de GI aangeeft, maar zeker niet uit te sluiten is dat zij samenhangen met het feit dat [minderjarige] ieder van haar ouders maar anderhalf uur per twee weken ziet. Hiervoor moet aandacht zijn. Deze spanningen leiden naar het oordeel van de kinderrechter dan ook niet tot de conclusie dat een uitbreiding van de bezoekmomenten niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht. In deze procedure ligt aan de kinderrechter weliswaar geen verzoek voor om te beslissen over een mogelijke uitbreiding van de bezoekmomenten, maar aan de GI wordt dringend verzocht aan de slag te gaan met uitbreiding van de omgangsmomenten. Op die manier kan ook gemonitord worden wat het effect van ruimere omgang is op [minderjarige] en kan in het kader van het perspectiefonderzoek een completer beeld worden verkregen van de omgang tussen ouders en [minderjarige] .
Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter, conform het gewijzigde verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengen voor de duur van drie maanden. Het resterende gedeelte houdt de kinderrechter aan. De kinderrechter verzoekt de GI om de resultaten van het perspectiefonderzoek op
23 januari 2024, of zoveel eerder als mogelijk is, aan haar te doen toekomen, met afschrift aan de (advocaten van) partijen en de Raad. Daarbij zou het wenselijk zijn dat de GI toelicht welke consequenties zij verbindt aan de conclusies van het perspectiefonderzoek en daarbij of zij het resterende verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] handhaaft. De rechtbank zou ook graag een schriftelijke reactie ontvangen van (de advocaten van) de ouders. Zodra de resultaten van het perspectiefonderzoek, de toelichting van de GI en de reacties van de ouders zijn ontvangen, zal de kinderrechter -indien nodig- zo spoedig mogelijk een vervolgbehandeling bepalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
Gelet op de aard van de maatregelen zal de kinderrechter de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dit betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

De beslissing

De kinderrechter
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 23 november 2023 tot 23 november 2024;
verlengt, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 november 2023 tot 23 februari 2023;
Verklaart deze beslissingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de beslissing op het resterende verzoek betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing aan tot
23 januari 2024in afwachting van de uitkomsten van het perspectiefonderzoek en de schriftelijke reacties daarop zoals hiervoor omschreven.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, kinderrechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op
16 november 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.