ECLI:NL:RBZWB:2023:8520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/02/395197 FA RK 22-931
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van ouderlijk gezag en zorgregeling in een echtscheidingsprocedure met minderjarigen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 september 2023, zijn verzoeken van een vrouw en een man aan de orde met betrekking tot het ouderlijk gezag en de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De vrouw, verzoekster, woont te [plaats 1] en wordt bijgestaan door advocaat mr. R. Wouters. De man, verweerder, woont te [plaats 2] en heeft advocaat mr. S. Kandemir. De rechtbank heeft eerder op 16 februari 2023 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De verzoeken omtrent de zorgregeling zijn aangehouden om meer informatie te verkrijgen over de omgangsmomenten en de draagkracht van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 augustus 2023 is gebleken dat de omgang tussen de man en de kinderen momenteel begeleid plaatsvindt. De man verzoekt om een zorgregeling waarbij de kinderen om het weekend bij hem verblijven, maar de vrouw en de Raad voor de Kinderbescherming adviseren om de huidige begeleide omgang voort te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn stellingen niet voldoende heeft onderbouwd en ziet geen reden om de zorgregeling op dit moment te wijzigen. De rechtbank benadrukt het belang van het werken aan de draagkracht van de kinderen en adviseert partijen om samen een traject van ouderschapsbemiddeling op te starten.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen aangehouden in afwachting van de bevindingen van de Raad en verwijst de zaak naar de rolzitting van 14 november 2023. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Hopmans, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/395197 FA RK 22-931
beschikking d.d. 11 september 2023
in de zaak van
[de vrouw](op de huwelijksakte vermeld als: [de vrouw] ) (hierna te noemen: de vrouw),
wonende te [plaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
en
[de man](hierna te noemen: de man),
wonende te [plaats 2] ,
verweerder,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht.
Ouders van de minderjarigen:
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2019,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2021,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen: de raad.
1. Het (verdere) procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 16 februari 2023, met de daarin genoemde stukken;
- het F9-formulier d.d. 8 mei 2023 van mr. Kandemir.
1.2. De zaak is nader behandeld op de mondelinge behandeling van 14 augustus 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de raad.

2.De (verdere) beoordeling

2.1.
Bij beschikking d.d. [datum 1] 2023 heeft deze rechtbank, voor zover relevant, de echtscheiding uitgesproken in het tussen partijen op [datum 2] 2017 te [plaats 3] [land] gesloten huwelijk. Ook is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw en er is een kinderbijdrage vastgesteld. De zaak is voor wat betreft de verzoeken omtrent de zorgregeling c.q. omgangsregeling en het gezag aangehouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank achtte zich onvoldoende geïnformeerd om te beslissen op deze verzoeken. Het was op dat moment nog onduidelijk hoe de omgangsmomenten verliepen en wat de draagkracht van de minderjarigen was om deze omgangsmomenten uit te breiden. Met de Raad was de rechtbank van oordeel dat partijen samen met de casusregisseur dienen te bezien op welke wijze en in welk tempo de omgang verder zal worden opgebouwd en dat zij zich voorts middels de casusregisseur dienen te wenden tot Juvent voor het opstarten van een ouderschapsbemiddelingstraject ter verbetering van de onderlinge communicatie en de ouderrelatie. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de familiekamerrol, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het verloop van beide hulpverleningstrajecten, alsmede het door hen gewenste procesverloop, kenbaar te maken.
2.2.
Thans ligt aldus voor het (gewijzigde) verzoek van de vrouw om het ouderlijk gezag de minderjarigen, te wijzigen en te bepalen dat de vrouw voortaan het eenhoofdig gezag
heeft over deze minderjarigen, alsook het verzoek van de man een zorgregeling vast te
stellen waarbij de kinderen om het weekend bij hem verblijven, alsmede de helft van de
vakanties.
2.3.
De man heeft, samengevat, aangevoerd dat de zorgregeling tussen hem en de minderjarigen nog steeds begeleid wordt uitgevoerd. Hij ziet zijn dochter nu twee uur per week en zijn zoon twee uur per twee weken. Volgens de man zijn er evenwel geen contra-indicaties voor onbegeleide omgang; de omgang verloopt goed. De man heeft naar voren gebracht dat het volgens de hulpverlener nog te vroeg is voor onbegeleide contacten, omdat de vrouw heeft aangegeven dat de kinderen bij terugkomst helemaal overstuur zouden zijn. De man heeft de hulpverlening gevraagd dit aan te tonen, maar dat is niet gebeurd. Er zou cameratoezicht bij de vrouw plaatsvinden, opdat de man zelf zou kunnen constateren dat de kinderen overstuur zijn, maar ook dat is niet gebeurd, aldus nog steeds de man. De man meent dat de hulpverlening en de vrouw “onder één hoedje spelen”. De man weigert het aanvraagformulier voor de verlenging van de begeleide omgang te tekenen. Het benodigde formulier voor hulp voor de minderjarige wil hij wel alsnog tekenen. De man wenst net als iedere normale vader een normale zorgregeling en verzoekt de door hem gevraagde zorgregeling -zo begrijpt de rechtbank- met onmiddellijke ingang toe te wijzen.
2.4.
De vrouw heeft, samengevat, aangevoerd dat de [hulpverlening 1] , zich inderdaad op het standpunt heeft gesteld dat de omgang tussen de man en de minderjarigen nog steeds begeleid dient plaats te vinden. [hulpverlening 1] heeft haar bevindingen neergelegd in een verslag. De minderjarigen reageren heftig wanneer de vrouw tijdens de omgang buiten beeld raakt, vooral de zoon. Na de omgang zijn de minderjarigen ernstig ontregeld. De door de man genoemde omgangsfrequentie klopt. Volgens de vrouw is het advies van de hulpverlener om deze frequentie vooralsnog niet uit te breiden. Omdat de man verlenging van de begeleide omgang weigert, dreigt de omgang nu stil te vallen. De man weigert verder zijn toestemming voor de noodzakelijke hulpverlening van de minderjarigen door [hulpverlening 2], aldus nog steeds de vrouw. De vrouw heeft tot slot aangevoerd dat de communicatie tussen partijen zeer slecht is en dat het traject van ouderschapsbemiddeling (OBS) nog steeds niet is opgestart.
2.5.
De Raad heeft opgemerkt niet te beschikken over informatie van de hulpverlener. Waar [hulpverlening 1] , als gespecialiseerde omgangsbegeleider, kennelijk heeft gezegd dat de draagkracht van de minderjarigen begeleide contacten noodzaken, kan de Raad -zonder nadere informatie- vooralsnog niets anders dan zich conformeren aan dit oordeel. Volgens de Raad dient eerst gewerkt te worden aan de verhoging van de draagkracht bij de minderjarigen en vermindering van het gevoel van onveiligheid dat zij kennelijk bij de man ervaren. Het is dan ook van belang dat de man toestemming geeft voor hulp voor de minderjarigen door [hulpverlening 2]. De Raad adviseert partijen met klem om niet te wisselen van hulpverlener. Volgens de Raad zijn de minderjarigen inmiddels gewend aan deze hulpverlener en is een nieuwe persoon niet in het belang van de minderjarigen. De Raad heeft tot slot opgemerkt bereid te zijn om contact op te nemen met de casusregiseur van partijen om te bezien wat er precies speelt tussen partijen en om te kunnen beoordelen of, zo nodig, een kinderbeschermende maatregel noodzakelijk is.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de onbetwiste stellingen van partijen staat vast dat er op dit moment omgang plaatsvindt tussen de man en de minderjarigen gedurende twee uur per week (dochter) en twee uur per veertien dagen (zoon). Deze omgang wordt begeleid door [hulpverlening 1] . Niet in geschil is dat [hulpverlening 1] het op dit moment nog te vroeg vindt om de contacten tussen de man en de minderjarigen onbegeleid te laten plaatsvinden. Naar de rechtbank begrijpt, dient naar het oordeel van [hulpverlening 1] eerst te worden gewerkt aan verhoging van de draagkracht bij de minderjarigen middels een traject bij [hulpverlening 2]. De stellingen van de man komen er in de kern op neer dat de hulpverlening door [hulpverlening 1] niet goed verloopt en dat onbegeleide omgang wel mogelijk is. Die rechtbank is van oordeel dat de man zijn standpunten en bezwaren op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Van de man mocht worden verwacht dat hij zijn stellingen nader zou substantiëren door, onder meer, het in het geding brengen van de verslagen van de hulpverlening en gemotiveerd aan te geven dat en waarom de mening/visie van de hulpverlening onjuist is, althans welke afspraken zijn gemaakt en niet (goed) zijn nagekomen. Waar de man dit heeft nagelaten, kan de rechtbank, mede gelet op de betwisting door de vrouw, de stellingen van de man niet op hun juistheid beoordelen. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank geen grond om het verzoek van de man om de gevraagde zorgregeling van een weekend per veertien dagen op dit moment reeds toe te wijzen. De rechtbank ziet evenmin grond te bepalen dat de omgang tussen de man en de minderjarigen onbegeleid dient plaats te vinden, dan wel in een andere frequentie dan thans door de hulpverlening passend wordt geacht.
2.7.
Gelet op de stellingen van partijen en gehoord het advies van de Raad acht de rechtbank het van belang dat wordt gewerkt aan verhoging van de draagkracht van de minderjarigen. De man heeft tijdens de zitting toegezegd alsnog zijn toestemming te zullen geven voor de inzet van [hulpverlening 2]. De rechtbank gaat ervan uit dat de man deze toezegging ook gestand zal doen. De rechtbank geeft de man verder nadrukkelijk in overweging in te stemmen met verlenging van de hulpverleningsovereenkomst met [hulpverlening 1] , zulks in het belang van de minderjarigen. De rechtbank geeft partijen daarnaast nadrukkelijk in overweging alsnog samen een traject van ouderschapsbemiddeling op te starten, zulks eveneens in het belang van de minderjarigen.
2.8.
De rechtbank zal de verzoeken van de man en de vrouw aanhouden in afwachting van de bevindingen van de Raad. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rolzitting van dinsdag 14 november 2023
pro forma. Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de bevindingen en het advies van de Raad. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rolzitting van dinsdag 28 november 2023
pro forma.Partijen kunnen zich op deze rolzitting eveneens
gemotiveerduitlaten over de stand van zaken en het door hen gewenste procesverloop.
2.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 14 november 2023
pro formaom reden als hiervoor in rov. 2.8. vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 11 september 2023.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.