ECLI:NL:RBZWB:2023:8524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/02/414029 / FA RK 23-4378
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake partneralimentatie en verdiencapaciteit in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann, verzocht om een door de man te betalen onderhoudsbijdrage van € 2.755,- per maand, met ingang van 1 september 2023. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Croes-Bleijendaal, voerde verweer en betwistte de hoogte van zijn inkomen en de behoeftigheid van de vrouw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man, en dat de man over voldoende draagkracht beschikt om deze bijdrage te voldoen. De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekend op € 1.658,- per maand, en de aanvullende behoefte op € 523,- netto per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van de man vastgesteld op € 1.807,- bruto per maand, en heeft bepaald dat de man een bijdrage van € 829,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen, met ingang van 19 september 2023.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor een hogere bijdrage afgewezen, en de beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de behoeftigheid van de onderhoudsgerechtigde als de draagkracht van de onderhoudsplichtige zorgvuldig te beoordelen in het kader van partneralimentatie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414029 / FA RK 23-4378
Datum uitspraak: 17 november 2023
beschikking betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J.E.M. Edelmann,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R. Croes-Bleijendaal.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 19 september 2023 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen in de bodemprocedure, met daarin een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen van de vrouw;
- de brief van mr. Croes-Bleijendaal van 25 september 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Croes-Bleijendaal van 28 september 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Edelmann van 31 oktober 2023 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 3 november 2023. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Croes-Bleijendaal een pleitnota overhandigd en hieruit voorgedragen. Deze pleitnota maakt onderdeel uit van het procesdossier.

2.Het verzoek

De vrouw verzoekt, samengevat, vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage aan haar van € 2.755,= per maand met ingang van 1 september 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Aan haar verzoek legt de vrouw ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man en hij over de draagkracht beschikt om de verzochte bijdrage te voldoen. De man voert gemotiveerd verweer.
Ingangsdatum
3.2.
De rechtbank zal de eventueel te betalen partneralimentatie vaststellen met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift van de vrouw in de bodemprocedure, omdat daarin door haar de onderhoudsbijdrage bij wijze van voorlopige voorziening is verzocht, te weten 19 september 2023. Met ingang van die datum heeft de man kennis genomen van de concreet door de vrouw gevraagde bijdrage en had hij daarmee rekening kunnen houden.
3.3.
Bij het bepalen van de behoefte aan partneralimentatie en de financiële draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie .
Huwelijksgerelateerde behoefte
3.4.
Bij de berekening van de partneralimentatie moet eerst worden vastgesteld welk bedrag de vrouw maandelijks nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen, de zogenoemde ‘huwelijksgerelateerde behoefte’. Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de hofnorm. De hofnorm gaat ervan uit dat ieder van partijen 60% van het voormalig netto gezinsinkomen nodig heeft om van te leven vanaf het moment dat zij uit elkaar gaan, omdat partijen hun kosten niet meer met elkaar kunnen delen.
3.5.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte wordt aangesloten bij deze hofnorm. Verder zijn partijen het er over eens dat voor de berekening van het netto gezinsinkomen wordt uitgegaan van peiljaar 2023.
3.6.
Tussen partijen is in geschil de hoogte van het inkomen van de man. De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met een inkomen van € 120.000,= bruto per jaar. Op de loonstroken van de man over 2023 staat dit inkomen vermeld onder ‘Year wage BT’. De man betwist dat hij een inkomen heeft van € 120.000,= bruto per jaar. Voor zijn inkomen sluit de man aan bij zijn basissalaris en vakantiegeld, zoals vermeld op zijn loonstroken.
3.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de ingediende loonstroken over de maanden januari 2023 tot en met september 2023 volgt een bruto maandinkomen van € 6.318,26, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Voor de rechtbank is onduidelijk gebleven waaraan het bedrag van € 120.000,= dat op de salarisstrook als jaarinkomen staat vermeld gerelateerd zou zijn. Evenmin is uit de ingediende stukken gebleken dat de man nog andere looncomponenten ontvangt, anders dan zijn basissalaris en vakantiegeld. De rechtbank volgt dan ook in het kader van deze procedure het standpunt van de man en het door hem becijferde netto inkomen van € 4.392,= per maand. De vrouw heeft deze berekening voor het overige inhoudelijk ook niet betwist.
3.8.
Verder verschillen partijen van mening over de hoogte van het inkomen van de vrouw. De vrouw stelt dat moet worden uitgegaan van een bruto jaarinkomen van € 13.853,=. De man zegt dat de vrouw tijdens het huwelijk wel heeft gewerkt, maar dat hij niet weet welk inkomen zij genoot.
3.9.
De rechtbank overweegt dat beide partijen als uitgangspunt nemen dat de vrouw tijdens het huwelijk heeft gewerkt. De rechtbank beschikt niet over financiële stukken van de vrouw. Onder die omstandigheden en in het kader van deze procedure zal de rechtbank een inschatting maken van het inkomen van de vrouw. Bij gebrek aan een door de man aangedragen alternatief ziet de rechtbank aanleiding om uit te gaan van het door de vrouw gestelde inkomen. Op basis hiervan volgt uit de berekening van de vrouw een netto inkomen van € 1.135,= per maand. De man heeft deze berekening voor het overige inhoudelijk niet betwist.
3.10.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten bedraagt het netto gezinsinkomen van partijen tijdens het huwelijk (€ 4.392,= + € 1.135,= =) € 5.527,= per maand. Het aandeel van partijen in dit netto gezinsinkomen bedraagt de helft, te weten afgerond € 2.764,= per maand. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw becijfert op afgerond € 1.658,= per maand.
Behoeftigheid
3.11.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de behoeftigheid van de vrouw. Van behoeftigheid is sprake als de vrouw onvoldoende eigen inkomsten heeft om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien en zich deze inkomsten in redelijkheid niet kan verwerven.
3.12.
De man betwist de behoeftigheid van de vrouw. Volgens de man ontvangt de vrouw inkomen vanuit het [bedrijf] en ligt het op de weg van de vrouw om dit inzichtelijk te maken. Dit heeft zij nagelaten. Verder betwist de man dat de vrouw om medische redenen niet in staat zou zijn te werken. Dit heeft zij onvoldoende aangetoond. Ten slotte stelt de man dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 2.500,= bruto per maand. Het is haar eigen keuze geweest om haar baan in Nederland op te zeggen en naar Tsjechië te vertrekken.
3.13.
De vrouw stelt dat zij op dit moment geen inkomen heeft. Vanwege een escalatie thuis met de man heeft de vrouw haar baan opgezegd en is naar Tsjechië gegaan. In het kader van de echtscheiding heeft de vrouw een bedrag aan voorschot op de verdeling van € 20.000,= ontvangen, maar dat is inmiddels op. De vrouw is vanwege gezondheidsredenen niet in staat om te werken. Zij is gediagnosticeerd met de ziekte van Lyme. Voor wat betreft haar Linkedin-pagina geeft zij aan dat zij zich inderdaad heeft gepresenteerd als “co-founder”, maar het bedrijf bestaat inmiddels niet meer.
3.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de vrouw op eigen initiatief ontslag heeft genomen bij haar voormalige werkgever in Nederland en om haar moverende redenen is vertrokken naar Tsjechië. Partijen betwisten over en weer elkaars standpunten en voor de rechtbank is het op basis van de stukken onvoldoende duidelijk of de vrouw werkt dan wel kan werken. Deze procedure leent zich verder niet voor een diepgravend onderzoek naar de door partijen ingenomen stellingen. Tussen partijen staat wel vast dat de vrouw voor het feitelijk uiteengaan van partijen een baan had en dat zij dit dienstverband zelf heeft beëindigd. Deze keuze komt voor haar rekening en risico, waaronder de omstandigheid dat zij bij ziekte geen inkomen ontvangt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 13.853,= bruto per jaar. Zoals overwogen in rechtsoverweging 3.9. leidt dit inkomen tot een eigen netto inkomen van € 1.135,= per maand. De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt dan (€ 1.658,= - € 1.135,= =) € 523,= per maand netto, ofwel € 829,= bruto per maand.
Draagkracht van de man
3.15.
Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de man draagkracht heeft om in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien.
3.16.
Voor wat betreft het netto inkomen van de man sluit de rechtbank aan bij rechtsoverweging 3.7.
3.17.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de vrouw om bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening te houden met de helft van de woonlasten. Het uitgangspunt is dat bij het berekenen van de draagkracht van de man rekening wordt gehouden met een woonbudget. Dit woonbudget bedraagt 30% van het netto inkomen van de man. Indien er sprake is van een tekort aan draagkracht om in de behoefte van de vrouw te voorzien en de werkelijke woonlasten van de man duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het woonbudget, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Dit is hier niet aan de orde.
3.18.
Voor het becijferen van de draagkracht van de man sluit de rechtbank aan bij de door de man ingediende berekening. Deze berekening heeft de vrouw voor het overige inhoudelijk niet betwist. Uit deze berekening volgt een draagkracht van de man van € 1.807,= (bruto) per maand. Omdat de aanvullende behoefte van de vrouw de beperkende factor is, is de man gehouden om voor een bedrag van € 829,= bruto per maand bij te dragen.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage voor het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 19 september 2023 wordt vastgesteld op € 829,= (achthonderdnegenentwintig euro) per maand, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.