ECLI:NL:RBZWB:2023:8528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/02/414106 / FA RK 23-4428
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Benjaddi
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een zorgregeling en gebruik van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende voorlopige voorzieningen in een familiekwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Koop-van Vliet, verzocht om het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de toevertrouwing van de minderjarige aan haar. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.W.A.J. van Pelt, verzocht om het gebruik van de woning en de toevertrouwing van de minderjarige aan hem. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 november 2023 werd duidelijk dat beide partijen belang hebben bij het uitsluitend gebruik van de woning. De vrouw heeft de woning noodgedwongen moeten verlaten en verblijft tijdelijk bij een vriendin, terwijl de man in de woning blijft wonen vanwege zijn werk. De rechtbank heeft een belangenafweging gemaakt en geoordeeld dat het belang van de vrouw bij het gebruik van de woning zwaarder weegt, gezien haar situatie en het gebrek aan alternatieven. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en de man opgedragen de woning binnen vier weken te verlaten.

Daarnaast heeft de rechtbank de toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw toegewezen, aangezien dit samenvalt met het gebruik van de woning. Beide partijen hebben ook een zorgregeling afgesproken, waarbij de minderjarige op verschillende dagen bij beide ouders verblijft. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 104 per maand, te betalen door de man aan de vrouw, met ingang van 21 september 2023. De rechtbank heeft het verzoek van de man om het gebruik van de woning en de toevertrouwing van de minderjarige aan hem afgewezen. Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, in tegenwoordigheid van griffier mr. Hurkmans.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/414106 / FA RK 23-4428
datum uitspraak 24 november 2022
beschikking over het treffen van voorlopige voorzieningen
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Koop-van Vliet,
en
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. I.W.A.J. van Pelt.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 21 september 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- de brief van mr. Koop-Van Vliet van 1 november 2023 met bijlagen;
- het op 1 november 2023 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- de F9-formulieren van mr. Koop-Van Vliet van 3 november 2023 en
6 november 2023, beide F9-formulieren met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Van Pelt van 9 november 2023 met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 november 2023. Bij die gelegenheid is de vrouw verschenen. Zij werd bijgestaan door mr. Y. Sijberden in haar hoedanigheid als waarneemster van mr. Koop-Van Vliet. Ook is verschenen de man. Hij werd bijgestaan door zijn advocaat.
1.3. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Van Pelt bezwaar gemaakt tegen de ingediende F9-formulieren met bijlagen van 9 november 2023 aan de zijde van de vrouw. Mr. Van Pelt heeft deze stukken niet ontvangen en kunnen bestuderen. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Sijberden een kopie van deze stukken overhandigd.
Gelet op de eenvoudige aard van de stukken zal de rechtbank deze bij de beoordeling betrekken en maken deze onderdeel uit van het procesdossier. De stukken zijn op de mondelinge behandeling, voor zover aan de orde, besproken.
1.4. Verder heeft mr. Sijberden op de mondelinge behandeling recente berekeningen overhandigd, alsmede een loonstrook over oktober 2023 van de vrouw. De rechtbank zal ook deze stukken bij de beoordeling betrekken. Deze stukken zijn op de mondelinge behandeling, voor zover aan de orde, besproken. Ook deze stukken maken onderdeel uit van het procesdossier.

2.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
- toevertrouwing van de [minderjarige] aan haar;
- vaststelling van een zorgregeling;
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door haar;
- voorwaardelijk, indien [minderjarige] aan haar wordt toevertrouwd, vaststelling van een door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
De man verzoekt, samengevat:
- toevertrouwing van [minderjarige] aan hem;
- vaststelling van een zorgregeling;
- het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door hem;
- voorwaardelijk, indien [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd, vaststelling van een door de man te betalen bedrag aan kinderalimentatie.

3.De beoordeling

Uitsluitend gebruik van de woning
3.1.
Partijen verzoeken ieder voor zich om bij uitsluiting van de ander gerechtigd te zijn tot het gebruik van de echtelijke woning.
3.2.
De vrouw stelt dat zij de woning noodgedwongen heeft moeten verlaten en op dit moment tijdelijk bij een vriendin inwoont. Deze situatie kan niet langer voortduren. Ter onderbouwing verwijst zij naar de verklaring van deze vriendin. De vrouw geeft aan dat zij verder geen alternatieven heeft. Haar ouders hebben een klein appartement, waarin geen ruimte is voor haar (en [minderjarige] ). Ook staat de vrouw ingeschreven bij de woningbouwvereniging, maar vooralsnog komt zij nergens voor in aanmerking. Op het moment dat haar verzoek wordt afgewezen, komt zij op straat te staan.
3.3.
De man geeft aan dat partijen afspraken hebben gemaakt, in die zin dat hij in de woning mag blijven. De man is ook gebonden aan deze woning, omdat hij vanuit huis werkt en in de woning zijn ‘thuiskantoor’ heeft. Dit thuiskantoor bestaat uit een vaste computer en dubbelscherm. Verder geeft de man aan dat ook hij niet bij zijn ouders kan verblijven. In de woning van zijn ouders is weliswaar voldoende ruimte, maar vanwege de mentale gezondheid van zijn moeder is het geen reële optie om bij hen in te trekken. Ten slotte stelt de man dat de vrouw niet in staat is om de huur te betalen. De man heeft van de verhuurder begrepen dat er een inkomenseis geldt. Hieraan voldoet de vrouw niet.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu beide partijen aangeven belang te hebben bij het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, moet de rechtbank een belangenafweging maken. Het is de rechtbank gebleken dat partijen van mening verschillen of er afspraken zijn gemaakt en ook loopt de beleving van partijen over de afgelopen periode sterk uiteen. Verder betwisten partijen over en weer elkaars standpunten. Voor de rechtbank staat in ieder geval vast dat het voor partijen niet mogelijk is om samen in de woning te verblijven. Op basis van de stukken en de toelichting op de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat het belang van de vrouw bij het uitsluitend gebruik van de woning op dit moment zwaarder weegt. Voor de rechtbank is voldoende gebleken dat de vrouw niet langer bij haar vriendin kan verblijven en er geen mogelijkheid voor haar is om bij haar ouders in te trekken. Verder blijkt voldoende uit de stukken dat de vrouw vooralsnog niet in aanmerking komt voor vervangende woonruimte. Dit heeft onder meer te maken met de krapte op de woningmarkt en bepaalde voorwaarden die door verhuurders worden gesteld. Hoewel de situatie bij de ouders van de man ook niet optimaal is vanwege de mentale gezondheid van zijn moeder, beschikt de man wel over een alternatief. Onbetwist is gesteld dat de woning van de ouders van de man ruim genoeg is. Hierdoor is er ook voldoende ruimte om de zorgregeling uit te voeren. Gelet op het bovenstaande wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw toe. De rechtbank geeft de man een termijn van vier weken vanaf de datum van deze beschikking om de woning te verlaten. Het verzoek van de man wijst de rechtbank af.
De rechtbank neemt wel uitdrukkelijk op dat dit een tijdelijke maatregel is. In de bodemzaak zal een definitieve beslissing volgen, waarbij zal worden gekeken naar de actuele stand van zaken.
Toevertrouwing
3.5.
Partijen verzoeken ieder voor zich om [minderjarige] aan hem dan wel haar toe te vertrouwen.
3.6.
De rechtbank overweegt dat op de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat partijen het er over eens dat de toevertrouwing van [minderjarige] samenvalt met het uitsluitend gebruik van de woning. Nu de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning krijgt, zal [minderjarige] aan haar worden toevertrouwd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe. Het verzoek van de man wordt afgewezen.
Zorgregeling
3.7.
Beide partijen verzoeken om vaststelling van een zorgregeling. Op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank uitvoerig met partijen gesproken over de verzoeken en ieders standpunt. Vervolgens heeft de rechtbank de mondelinge behandeling geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om met elkaar het gesprek aan te gaan en te proberen alsnog afspraken te maken. Partijen hebben dit overleg positief afgesloten en afspraken gemaakt over de zorgregeling. Deze afspraken luiden als volgt:
- [minderjarige] verblijft van maandag tot en met woensdagochtend (naar de kinderopvang) bij de man;
- van woensdag na de kinderopvang tot en met vrijdagavond verblijft [minderjarige] bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft van vrijdagavond tot en met maandagochtend de ene week bij de vrouw en de andere week bij de man.
Partijen hebben met elkaar afgesproken dat bovenstaande regeling zal ingaan per
17 november 2023, in die zin dat [minderjarige] van vrijdagavond tot en met maandagochtend bij de vrouw zal verblijven.
3.8.
Gelet op het bovenstaande beschouwt de rechtbank de verzoeken van partijen als gewijzigd conform de gemaakte afspraken en zal dienovereenkomstig beslissen.
Kinderalimentatie
3.9.
Nu [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke verzoeken van partijen tot vaststelling van een kinderalimentatie. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij nu verzoekt om vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 158,= per maand. De man voert gemotiveerd verweer. Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt hij vaststelling van een door hem te betalen kinderalimentatie van € 19,= per maand.
3.10.
Bij het bepalen van de behoefte aan kinderalimentatie en de financiële draagkracht om die te voldoen, hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn opgenomen in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
3.11.
De rechtbank ziet aanleiding om de ingangsdatum voor de te betalen kinderalimentatie te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 21 september 2023.
Behoefte van [minderjarige]
3.12.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto gezinsinkomen van partijen. Om dit netto gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste volledige jaar dat zij nog samen waren.
3.13.
Uit de ingediende stukken en de toelichting van partijen op de mondelinge behandeling blijkt dat partijen tot eind juni 2023 hebben samengewoond. De rechtbank stelt vast dat het laatste volledige jaar dat partijen nog samen waren het jaar 2022 is geweest. De rechtbank zal dan ook aansluiten bij de inkomens van partijen en tarieven in dat jaar.
3.14.
Als productie 3 bij verweerschrift tevens zelfstandig verzoek heeft de man de aangifte Inkomstenbelasting 2022 van partijen ingediend. Uit deze aangifte volgt een bruto jaarinkomen van de man van € 54.906,=. Uit de bijgevoegde berekening blijkt een netto inkomen van de man in 2022 van € 3.218,= per maand.
3.15.
Het bruto jaarinkomen van de vrouw bedroeg in 2022 € 21.296,=. Uit de IB-aangifte 2022 blijkt dat de vrouw een inkomen uit loondienst had van € 13.686,= bruto per jaar en een inkomen uit pensioen en andere uitkeringen van in totaal € 7.610,= bruto per jaar. Uit de bijgevoegde berekening volgt een netto inkomen van de vrouw in 2022 van € 1.556,= per maand.
3.16.
De rechtbank stelt het netto gezinsinkomen van partijen vast op (€ 3.218,= +
€ 1.556,= =) € 4.774,= per maand. Op basis van de tabellen die ontwikkeld zijn om de behoefte van kinderen vast te stellen en dit gezinsinkomen bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 646,= per maand in 2022. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige] nu afgerond € 668,= per maand.
3.17.
Vervolgens moet worden berekend wat het aandeel van partijen is in de behoefte van [minderjarige] . Dit wordt ook de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. De rechtbank sluit daarvoor aan bij ieders huidig netto inkomen. De draagkracht van partijen wordt daarna vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in de eerder genoemde aanbevelingen.
Draagkracht van de man
3.18.
Uit de ingediende stukken volgt dat partijen bij het berekenen van het netto inkomen van de man hebben aangesloten bij dezelfde inkomensgegevens, te weten:
- een basissalaris van € 4.700,= bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, en;
- een ingehouden pensioenpremie van afgerond € 175,= bruto per maand.
De rechtbank houdt, anders dan de man, geen rekening met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en een kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop, omdat [minderjarige] wordt toevertrouwd aan de vrouw. Op basis van bovenstaande gegevens bedraagt het netto inkomen van de man € 3.469,= per maand. Dit volgt ook uit bijgevoegde berekening. Op basis van de formule bedraagt de draagkracht van de man € 877,= per maand.
Draagkracht van de vrouw
3.19.
Op de mondelinge behandeling heeft de man ingestemd met de berekening van de vrouw. Uit deze berekening volgt een netto inkomen van € 3.421,=. Op basis van de formule bedraagt de draagkracht van de vrouw € 854,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.20.
Wanneer partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan berekent de rechtbank wie welk deel van deze kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit wordt ook een ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Partijen hebben samen genoeg draagkracht (€ 1.731,=) om in de volledige behoefte van [minderjarige] te voorzien. De berekening luidt dan als volgt:
het aandeel van de man bedraagt: € 877,= / € 1.731,= x € 668,= = € 338,=
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 854,= / € 1.731,= x € 668,= = € 330,=
Zorgkorting
3.21.
Ten slotte ontvangt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op de door hem te betalen bijdrage. Deze ouder neemt al een deel van de kosten van een kind voor zijn rekening op het moment dat het kind bij hem of haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
3.22.
Partijen zijn het er over eens dat de man recht heeft op een zorgkorting van 35% van de behoefte, te weten afgerond € 234,= per maand. Dit betekent dat de man een bedrag van (€ 338,= - € 234,= =) € 104,= per maand moet betalen aan de vrouw in de kosten van [minderjarige] . De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw in zoverre toe.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat aan de vrouw wordt toevertrouwd de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022;
bepaalt dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de gezamenlijke woning, daarbij inbegrepen de inboedelgoederen, gelegen aan het [adres] [plaats] , en beveelt de man om binnen vier weken na de datum van deze beschikking die woning te verlaten en deze niet verder te betreden;
bepaalt dat partijen en [minderjarige] in het kader van een
voorlopigezorgregeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar op de wijze zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.7.;
bepaalt dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van [minderjarige] met ingang van
21 september 2023 wordt vastgesteld op € 104,= (honderden vier euro) per maand, aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen;
weigert het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Benjaddi, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.