ECLI:NL:RBZWB:2023:8529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/02/411958 / JE RK 23-1283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 november 2023 een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd moeten worden voor de duur van negen maanden, met ingang van 13 december 2023 tot 13 september 2024. Dit besluit is genomen op basis van de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen, die nog niet is weggenomen. De kinderrechter heeft daarbij de verbeterde informatievoorziening van de gecertificeerde instelling (GI) aan de ouders positief beoordeeld, maar benadrukt dat de situatie van de kinderen nog onvoldoende is verbeterd om hen terug te plaatsen.

De kinderrechter heeft ook de zelfstandige verzoeken van de moeder beoordeeld, waaronder het verzoek om de GI te vervangen en om een uitbreiding van de omgangsregeling. Het verzoek tot vervanging van de GI is ingetrokken, en het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de huidige zorgregeling niet kan worden uitgebreid gezien de zorgelijke ontwikkeling van de kinderen en hun huidige situatie. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om de ouders beter te informeren over het gedrag van de kinderen en de signalen die zij afgeven, om zo de samenwerking te verbeteren.

De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de kinderen de nodige stabiliteit en zorg krijgen, en dat er op korte termijn duidelijkheid moet komen over hun toekomstperspectief.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/411958 / JE RK 23-1283
Datum uitspraak: 23 november 2023
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
betreffende
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E. Poppe te Middelburg.
[de (stief)vader] ,
hierna te noemen: de (stief)vader,
wonende te [plaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 23 augustus 2023 met alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • de briefrapportage van de GI van 17 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 17 november 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van mr. Poppe namens de moeder van 17 november 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 17 november 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 november 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de (stief)vader;
  • een tweetal vertegenwoordigsters van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 13 september 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld met ingang van 13 september 2019 en tot 13 maart 2020. De ondertoezichtstelling is vervolgens telkens verlengd tot 13 december 2023.
2.3.
Bij beschikking van 5 maart 2020 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 5 maart 2020 tot 13 maart 2020, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 12 maart 2020 de beschikking van 5 maart 2020, voor zover het betreft de verleende machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van die dag herroepen.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van 12 maart 2020, schriftelijk vastgelegd op 13 maart 2020, is, nadat de kinderrechter telefonisch werd benaderd, wederom een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met ingang van 12 maart 2020 en tot 19 maart 2020, zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden. Deze machtiging is vervolgens telkens verlengd tot 20 oktober 2020.
2.6.
Bij beschikking van 15 oktober 2020 is het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 7 mei 2021 is door de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs met ingang van 7 mei 2021 en tot 21 mei 2021 verleend. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.8.
Bij beschikking van 12 mei 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs verlengd met ingang van 21 mei 2021 en tot 13 september 2021.
2.9.
De machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is vervolgens telkens verlengd tot 13 september 2023.
2.10.
Bij beschikking van 23 augustus 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder is verlengd met ingang van 13 september 2023 en tot 13 december 2023 onder aanhouding van het restant.
2.11.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op basis van die beschikking in een gezinshuis.

3.Het verzoek

De verzoeken van de GI

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van negen maanden, te weten met ingang van 13 december 2023 en tot 13 september 2024.
De zelfstandige verzoeken van de moeder
3.3.
Namens de moeder verzoekt haar advocaat de GI te vervangen door een andere door de rechtbank te bepalen GI. Daarnaast verzoekt de moeder om de navolgende omgangsregeling vast te stellen:
  • De eerste zes weken na de uitspraak van uw rechtbank vindt één keer per drie weken begeleide omgang plaats voor de duur van 2,5 uur per keer;
  • Daarna vindt gedurende vier weken één keer per twee weken begeleide omgang plaats voor de duur van 2,5 uur per keer;
  • Daarna vindt gedurende vier weken één keer per week begeleide omgang plaats voor de duur van 4 uur per keer;
  • Daarna vindt gedurende de resterende looptijd van de uithuisplaatsing (althans tot de volgende verlengingszitting) twee keer per week een omgangsmoment plaats voor de duur van 4 uur, waarbij minimaal eens per twee weken het omgangsmoment plaatsvindt bij de vrouw thuis, al dan niet onder begeleiding.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de restantverzoeken. Uit de briefrapportage van de GI volgt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] al enige periode geen traumabehandeling (EMDR) krijgen. Wel worden zij gezien door de eerder betrokken traumabehandelaar vanuit [praktijk] voor het monitoren van de emotie- en stressregulatie. Verder wordt [minderjarige 2] elke twee weken gezien door de omgangsbegeleider, omdat [minderjarige 2] verder terugvalt in zijn gedrag. Hij laat in het gezinshuis zowel naar leeftijdsgenoten als volwassenen meer fysieke en verbale agressie zien en is hierin moeilijk te sturen. Het lukt [minderjarige 2] vervolgens niet om hierover in gesprek te gaan. Hij lijkt zich ervan te dissociëren door er niets van te herinneren of op een verbaal agressieve manier te reageren. Dit maakt dat het verblijf van [minderjarige 2] binnen het gezinshuis niet langer houdbaar is. [minderjarige 2] brengt zijn eigen veiligheid en de veiligheid van andere kinderen in gevaar. Mogelijk ligt de aanhoudende onduidelijkheid over zijn perspectief hieraan ten grondslag. Het is nog onduidelijk wat een passende vervolgplek voor [minderjarige 2] is. [minderjarige 2] heeft trauma- en hechtingsproblematiek, hetgeen vergt dat de vervolgplek een bepaalde expertise heeft. De GI zal de overplaatsing ter beoordeling aan de kinderrechter voorleggen. Verder vindt de GI nog steeds dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder en de (stief)vader ligt. Het is belangrijk dat er duidelijkheid komt over hun perspectief.
Wat betreft de zelfstandige verzoeken geeft de GI aan dat het nu niet het juiste moment is om de GI te wijzigen. De samenwerking tussen de GI en de ouders is een terugkerend patroon. Er is sprake van een visieverschil, hetgeen de samenwerking bemoeilijkt. De GI twijfelt of een andere GI dit kan wegnemen. Daarbij komt dat er losse eindjes zijn in die zin dat de hulpverlening voor de kinderen is gestagneerd en het Raadsonderzoek nog moet worden afgewacht. Als de GI wordt vervangen, zal er een stuk informatie verloren gaan. Wat betreft de uitbreiding van de zorgregeling gaat het opbouwschema uit van het toewerken naar een terugthuisplaatsing. Hier staat de GI niet achter. De kinderen reageren heftig na de contactmomenten met de ouders. Zo hebben zij bijvoorbeeld nachtmerries. Als de traumabehandeling van start gaat en het beter gaat met de kinderen, zal de GI het contact (indien mogelijk) uitbreiden. Dat is nu niet het geval. Dit is lastig voor de ouders om te begrijpen, omdat de signalen van de kinderen richting de ouders anders zijn.
Tot slot staat de GI ervoor open om de ouders in gesprek te brengen met de gedragswetenschapper om uitleg te krijgen over het gedrag en de signalen van de kinderen tijdens en na de contactmomenten. De GI benoemt daarbij wel dat de ouders eerder zulke afspraken hebben afgezegd.
4.2.
De Raad heeft toegelicht dat het Raadsonderzoek naar verwachting in december 2023 zal zijn afgerond. Verder sluit de Raad zich aan bij de GI als het gaat om het verlengen van de maatregelen. Ten aanzien van het verzoek van de moeder om de zorgregeling uit te breiden, geeft de Raad aan dat zij de wens van de moeder begrijpt. Gelet op de zorgelijke ontwikkeling van de kinderen is het op dit moment niet wenselijk om de zorgregeling uit te breiden. [minderjarige 2] dissocieert en functioneert niet in het gezinshuis, ondanks de intensieve begeleiding. Er speelt erg veel voor de kinderen, waarbij zij hulp nodig hebben. De kinderen kunnen een uitbreiding van de zorgregeling er nu niet bij hebben. De kinderen reageren nu al fors op de bezoeken. Een uitbreiding van de contacten zou niet in balans zijn met hun draagkracht.
4.3.
Uit het verweerschrift en hetgeen de advocaat naar voren heeft gebracht, volgt dat de moeder geen verweer voert tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling. Wel verzoekt de advocaat om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen dan wel te bepalen dat de uithuisplaatsing voor een periode van drie maanden (tot 13 maart 2024) wordt verlengd, waarbij de GI wordt verplicht om in deze periode toe te werken naar de thuisplaatsing van de kinderen. Het kan niet de bedoeling zijn dat de maatregelen nu voor zes of negen maanden worden verlengd, terwijl de verzoeken in augustus 2023 juist zijn aangehouden in afwachting van het Raadsonderzoek. Verder handhaaft de advocaat namens de moeder het zelfstandige verzoek dat ziet op het vaststellen van de omgangsregeling volgens het opbouwschema zoals opgenomen op pagina 11 van het verweerschrift. Het zelfstandige verzoek dat ziet op de wijziging van de GI wordt door de advocaat ingetrokken. Er is geen andere GI bereid gevonden om de zaak over te nemen.
De moeder stelt dat er geen grond is voor een uithuisplaatsing. De GI onderbouwt het verzoek met oude informatie, gebaseerd op vermoedens en verdenkingen. Ook is er geen onderzoek van de Raad overeenkomstig artikel 1:265j lid 3 BW. De uithuisplaatsing zorgt juist voor meer schade bij de kinderen. Volgens de verslagen gaat het slechter met [minderjarige 2] en hebben de kinderen last van een loyaliteitsconflict tussen de ouders en de gezinshuisouders. Er moet hulpverlening gericht op de verschillende kindsignalen en het loyaliteitsconflict van de kinderen komen. Het loyaliteitsconflict moet niet in stand worden gehouden.
Daarnaast zou het helpend zijn als de ouders – eventueel in het bijzijn van de advocaat – met een gedragswetenschapper van de GI in gesprek gaan over het gedrag en de signalen van de kinderen tijdens en na de contactmomenten en wat dit betekent. Er moet meer worden samengewerkt.
Verder vult de moeder aan dat zij veel stress ervaart. Het doet de moeder pijn dat haar kinderen uit huis zijn geplaatst. Daarbij komt dat [minderjarige 2] nu mogelijk naar een andere plek moet. Het had nooit zover mogen komen.
4.4.
De (stief)vader heeft aangegeven dat hij zich aansluit bij de moeder als het gaat om de informatievoorziening vanuit de GI. Sinds kort krijgt de (stief)vader, na bijna een jaar, weer e-mails van de GI over de kinderen. Dat vindt hij erg fijn. [minderjarige 2] is vanaf het begin geen makkelijke jongen geweest. In tegenstelling tot [minderjarige 1] kan [minderjarige 2] zich niet makkelijk hechten. Hij is graag bij zijn ouders en heeft niets met vreemde mensen. Een ander verblijf is volgens de (stief)vader dan ook niet de oplossing. Het zal dan alleen maar bergafwaarts gaan. Ook is de (stief)vader het er niet mee eens als [minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden gescheiden.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW en artikel 1:265b lid 1 BW. Dat betekent dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling (artikel 1:260 lid 1 BW) en de machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:265c lid 2 BW) van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal verlengen voor de resterende duur te weten met ingang van 13 december 2023 en tot 13 september 2024. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.2.
Hij vindt het positief dat er sinds de mondelinge behandeling in augustus 2023 een verbeterde informatievoorziening vanuit de GI richting de moeder en de (stief)vader is. Desondanks worden [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en lukt het de moeder en de (stief)vader op dit moment nog onvoldoende om die ernstige ontwikkelingsbedreiging zelfstandig weg te nemen. De situatie van de kinderen is nog onvoldoende verbeterd om te beslissen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar huis kunnen. Bij beide kinderen is, apart van elkaar, sprake van kindeigen problematiek en daarvoor moet hulpverlening worden ingezet. Die hulpverlening is nog onvoldoende van de grond gekomen. Op dit moment hebben de kinderen geen traumabehandeling. Dit terwijl er bij [minderjarige 2] sprake is van trauma- en hechtingsproblematiek. Hij is verbaal en fysiek agressief en is hierin moeilijk te sturen. Als gevolg hiervan is het gezinshuis niet langer een passende woonplek voor [minderjarige 2] . Het is nog onduidelijk wat wel een passende woonplek voor [minderjarige 2] is. De kinderrechter juicht het toe dat de GI voornemens is om de mogelijke overplaatsing ter beoordeling aan de kinderrechter voor te leggen. Bij [minderjarige 1] is ook sprake van traumaproblematiek. Zij lijkt steeds meer afstand te nemen van [minderjarige 2] .
Daarnaast is er ook aandacht nodig om de samenwerking tussen de ouders en de GI te verbeteren. Het moet duidelijk worden gemaakt voor de ouders hoe de kinderen zich voorafgaand, tijdens en na een contactmoment gedragen en welke signalen zij afgeven en wat dat betekent. De kinderrechter geeft aan de GI de opdracht om hierin te (blijven) investeren en de ouders dit – indien nodig – herhaaldelijk uit te leggen. Het zou kunnen helpen als hiervoor de gedragswetenschapper van de GI wordt ingezet.
Om voor zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als de moeder en de (stief)vader rust en stabiliteit te creëren en de plaatsing van de kinderen bij het gezinshuis (voor nu) te kunnen laten voortduren, zal de kinderrechter de maatregelen voor de resterende duur van negen maanden verlengen. Het is niet de verwachting dat de genoemde zorgen op korte termijn (volledig) zullen verdwijnen. De komende periode moet alles op alles worden gezet om ervoor te zorgen dat het goed gaat met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ook de Raad heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in de verlengingsverzoeken van de GI, waarmee is voldaan aan artikel 1:265j lid 3 BW.
Verder merkt de kinderrechter nog op dat het Raadsonderzoek naar de mogelijke beëindiging van het gezag van de moeder bijna is afgerond en naar verwachting in december 2023 bekend zal worden gemaakt. In dit kader vindt de kinderrechter het nog steeds belangrijk dat er op korte termijn duidelijkheid komt over het toekomstperspectief van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
5.3.
Wat betreft de zelfstandige verzoeken van de moeder overweegt de kinderrechter als volgt. Nu de advocaat het zelfstandige verzoek ten aanzien van de vervanging van de GI namens de moeder heeft ingetrokken, behoeft dat zelfstandige verzoek geen beslissing van de kinderrechter meer. Verder wijst de kinderrechter het zelfstandige verzoek wat betreft het vaststellen van een (uitgebreide) zorgregeling volgens het door de advocaat voorgestelde opbouwschema af. De kinderrechter blijft erbij dat de GI de zorgregeling kan uitbreiden als de situatie van de kinderen dat toelaat. Een eventuele uitbreiding van de zorgregeling moet aansluiten bij het tempo van de kinderen en – hoezeer de kinderrechter de ouders ook begrijpt – niet bij het tempo van de ouders. Gelet op de zorgelijke ontwikkeling van de kinderen en de wijze waarop zij na het contactmoment met de ouders reageren, is het niet wenselijk om nu de zorgregeling uit te breiden. Daarbij komt nog dat [minderjarige 2] vermoedelijk naar een andere woonplek zal worden overgeplaatst. Het is onduidelijk hoe [minderjarige 2] daarop zal reageren. Laat staan dat daarbij nu een uitbreiding van de zorgregeling komt. Dat vergt teveel van de kinderen. De kinderrechter gaat er daarom vanuit dat de GI het contact tussen de kinderen en de ouders zal uitbreiden als de situatie dat toelaat. In dat kader herhaalt de kinderrechter dat hij het van belang vindt dat de ouders begrijpen waarom de GI bepaalde keuzes maakt. Om dit te bereiken, moet de GI en in het bijzonder de gedragswetenschapper van de GI meer uitleg aan de ouders geven over het gedrag van de kinderen en de signalen die zij geven. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij naar de afspraken gaan en om meer uitleg vragen als zij iets niet begrijpen.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 13 december 2023 en tot 13 september 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 13 december 2023 en tot 13 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het zelfstandige verzoek van de moeder tot uitbreiding van de omgangsregeling af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 7 december 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.